Protectionisme in historisch perspectief
door Stijn Ronsse (UGent)
Het historisch inleiden van protectionistische tendensen is geen eenduidige taak, gezien deze in verschillende vormen en omwille van verscheidene motieven doorheen de tijd terug te vinden zijn. Hoewel de keuze voor een begintijdstip dan ook arbitrair lijkt, is het cruciaal om na te gaan welke historische vormen van protectionisme relevant zijn voor de hedendaagse gebeurtenissen.
Vanuit dit oogpunt is de 17de eeuw een keerpunt. Voordien waren protectionistische tendensen immers voornamelijk gebaseerd op ethische, politieke of godsdienstige motieven en dus niet op economische analyse. Ten tijde van het mercantilisme overstegen de argumenten ter verantwoording van de gevoerde politiek voor het eerst het non- of meta-economische. Het bewind van Colbert vormt dan ook een goed startpunt voor dit beknopt historisch overzicht. Vertrekkend vanuit dit tijdvak kende de internationale handelsorde twee protectionistische opstoten die voor een verschuiving van de handelsstromen zorgden, de 17de en 18de eeuw en het Interbellum.
Het mercantilisme
Jean-Baptiste Colbert, die in 1665 minister van Financiën van Frankrijk werd, was ervan overtuigd dat de macht en de rijkdom van een staat bepaald werd door de hoeveelheid goud en zilver die ze bezat. Het mercantilistische systeem dat hij ontwikkelde – dat dominant zou blijven gedurende twee eeuwen – was er dan ook op gericht om zoveel mogelijk edele metalen binnen de landsgrenzen te houden. De belangen van de binnenlandse handelaars stonden daarbij centraal. Buitenlandse handelaars mochten naar hartenlust aankopen in Frankrijk, dat zorgde voor een instroom van geld, maar het aanschaffen van goederen in het buitenland werd afgeremd. Deze stimulering van exporten – door het toekennen van subsidies – en afremming van importen – door het opleggen van taksen – is de eerste vorm van economisch geïnspireerd protectionisme. De politiek werd bovendien kracht bijgezet door het aanmoedigen van jonge industrieën en het uitvaardigen van kwaliteitsnormen, wat ervoor moest zorgen dat de Franse producten minstens evenwaardig waren aan de buitenlandse.
Hoewel dit overheidsingrijpen en aanmoedigen van binnenlandse handelaars op korte termijn effectief was, bleek op lange termijn dat het mercantilisme niet noodzakelijk het beste resultaat opleverde. Dit werd onder meer duidelijk ten tijde van de Frans-Britse oorlog; de Franse overheid slaagde er nauwelijks in om een gelijkaardig budget als zijn tegenstander te vergaren, terwijl het bevolkingsaantal bijna drie keer zo groot was. Dit maakte pijnlijk duidelijk dat een van de mercantilistische veronderstellingen in de realiteit niet terug te vinden was: internationale handel is geen ‘zero-sum game’, de winst van de ene is niet gelijk aan het verlies van de andere. 19de-eeuwse economen gingen internationale handel dan ook steeds meer als een ‘positive-sum game’ zien, het was voor alle betrokken partijen mogelijk om winst te creëren door het vrij handelen met elkaar.
In Frankrijk zelf kreeg dit gedachtegoed voor het eerst vorm door toedoen van de fysiocraten, die geloofden dat welvaart gecreëerd werd door ‘laisser faire’; wetten en regels vormden niets meer dan een belemmering van deze welvaartscreatie. Het protectionisme werd dan ook als contraproductief gezien. Internationaal was het Adam Smith die dit gedachtegoed bijviel. In ‘Wealth of Nations’ beschreef hij dat de markt in staat is om zelf orde te scheppen, zonder tussenkomst van andere stakeholders. Op vlak van handel werd dit gedachtegoed verder vormgegeven door klassieke economen zoals Ricardo, die aan de hand van comparatieve voordelen internationale handel opnieuw als een ‘positive-sum game’ bestempelde.
Hoewel de aanloop nog langzaam was en er in veel continentale landen nog steeds een mercantilistische politiek gevoerd werd, veranderde het internationale handelspatroon drastisch in de 2de helft van de 19de eeuw. Onder Britse hegemonie ontplooide de eerste grote globalisatiegolf zich, die abrupt ten einde kwam met het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. De onderstaande figuren die de handelsstromen in 1870 en 1910 tonen, illustreren de veranderingen van het internationale handelspatroon. Er werd niet alleen met veel meer landen gehandeld, de stromen werden ook veel intensiever.
Figuur 1 - Internationaal handelspatroon 1870
Figuur 2 - Internationaal handelspatroon 1910
Het Interbellum
De impact van de eerste globalisatiegolf bleek duidelijk en, ondanks de Eerste Wereldoorlog, bleef dit handelspatroon betrekkelijk intact (de figuur van 1930 is zo goed als een weerspiegeling van deze van 1910). Dat dit sterk verweven patroon kwetsbaar was voor schokken in het netwerk, zou echter snel duidelijk worden. De periode volgend op 1930 staat nog steeds geboekstaafd als de protectionistische golf met de zwaarste consequenties voor het wereldwijde handelspatroon. Het is vooral het gevaar van het domino-effect dat een les kan zijn voor huidige beleidsvoerders.
Aanvankelijk vielen er maar enkele stenen om. De eerste was het opleggen van de Smoot-Hawleytaks door de VS in 1930, waardoor alle importbelastingen met bijna 20% stegen. De volgende steen was de reactie van de grootste Amerikaanse handelspartner, Canada, en enkele Europese landen die dit beleid counterden door gelijkaardige initiatieven op te leggen. De finale steen, die al de rest meesleurde, was de financiële crisis die vanaf 1931 optrad. Verschillende landen reageerden hierop door de handel aan banden te leggen om de betalingsbalans positief te versterken; het gevolg was dat de wereldhandel met 25% terugviel tussen 1929 en 1932. Waarnemers zijn het erover eens dat de economische recessie door deze vorm van economische afscherming uitvergroot en verlengd werd.
Na de Tweede Wereldoorlog werden dan ook verschillende vrijhandelsakkoorden afgesloten die een tweede globalisatiegolf – deze keer onder Amerikaanse hegemonie – lanceerde. Zoals de volgende figuur laat zien, zorgde dit voor een toenemende geografische spreiding en intensifiëring van handelsstromen. Vandaag zijn we dan ook op een punt aangekomen waarbij een domino-effect opnieuw gevaarlijk kan zijn voor de volledige internationale handelsorde. Uit het verleden vallen lessen te trekken, de voornaamste lijkt dat een banale handeling een lawine-effect kan veroorzaken die zowel de globale en de individuele economische systemen kan verlammen.
Figuur 3 - Internationaal handelspatroon 2000
Afsluitend wil ik concluderen dat er voldoende casussen bestaan die de nadelige effecten van protectionistische maatregelen duiden. Toch wil ik enige nuance aanbrengen. Zo is het belangrijk niet uit het oog te verliezen dat in sommige gevallen het afschermen van de markt niet onlogisch is. In een standaard handboek internationale handel zijn er voldoende argumenten te vinden waarom het beschermen van jonge bedrijven bijvoorbeeld wel effectief kan zijn. Een belangrijk verschil met wat vandaag gebeurt, is echter dat deze beslissing wel op economisch rationele argumenten terugvallen. Als de binnenlandse markt wordt afgeschermd om bedrijven te beschermen die in een internationale context niet langer competitief zijn, is de kans reëel dat de rekening op een later tijdstip gepresenteerd wordt.
[Stijn Ronsse is professor binnen het onderzoeksteam Internationale Economie en Europese economische integratie van de vakgroep Algemene Economie aan de Universiteit Gent.]
Contact: stijn.ronsse@ugent.be