De plaats van de designsector binnen Vlaanderen: hoog tijd voor een volwaardig en geïntegreerd designbeleid
door Annelies Thoelen (Politieke Academie 2017)
Jaarlijks organiseert Ceder voor CD&V de Politieke Academie: een intern en inhoudelijk vormingstraject voor leden met politieke en/of maatschappelijke ambitie en interesse. Aan het einde van het traject van een jaar schrijven de deelnemers een slotessay. Een jury van Cederadviseurs selecteerde drie
De creatieve industrie[1] in Vlaanderen vertegenwoordigt bijna 3% van het bbp[2]. Dat is een groter aandeel dan de automobielsector of de landbouw en visserij[3]. Toch krijgt de creatieve industrie beleidsmatig niet de aandacht die ze verdient. We missen hiermee niet alleen kansen op economisch maar ook op maatschappelijk en cultureel vlak. Dat kunnen we ons in een tijd waarin Europese landen een innovatieve en participatieve kennismaatschappij nodig hebben om hun concurrentiekracht te behouden niet meer veroorloven.
Met name de designsector, met zijn enorme toepasbaarheid op alle domeinen van de maatschappij, heeft een enorm potentieel om een bijdrage te kunnen leveren aan onze groei. Design, en een uitgewerkt en geïntegreerd designbeleid, is daarom van fundamenteel belang in een 21ste-eeuwse economie en maatschappij. Het zet door zijn aanpak steevast de mens centraal, is essentieel in het creëren van culturele meerwaarde, welvaart en welzijn, en van een dynamische en warme samenleving die gestoeld is op een performant en innovatief ondernemingsklimaat. Voor CD&V is design daarom een dankbaar thema om onze aandacht op te richten, actief te ondersteunen en op zoveel mogelijk plaatsen te verankeren. Het sluit zeer nauw aan bij onze visies op duurzaamheid en mensgerichtheid, bij het opbouwen van een warme en inclusieve samenleving, en kan ons helpen bij het ontwikkelen van een innovatiebeleid dat zowel goed is voor de mens als de economie.
Onze visie op design, en daarmee samenhangend, een uitgewerkt designbeleid, staan in Vlaanderen echter nog steeds in de kinderschoenen. De aandacht is te klein en te versnipperd en vele beleidsdomeinen kijken hiervoor eigenlijk naar elkaar. Daarnaast is de designsector een huis met vele kamers, waardoor een volwaardige vertegenwoordiging van de sector op beleidsniveau ontbreekt. Tenslotte hebben we enkele jaren geleden het beleidsvoorbereidend en ondersteunend overheidsinstituut verloren dat het overzicht hield over de tendensen, spelers en eigenheden van de designsector. In tijden waarin we het meeste nood hebben aan een geïntegreerd designbeleid, lijkt het wel alsof we verderaf daarvan staan dan ooit.
Wat is design?
Design is een functionele en gebruikersgerichte oplossing voor een alledaags probleem. Het gaat over het ontwerpen van een concept dat een creatief antwoord biedt op de noden van toekomstige gebruikers. Vergeet hier dus even uw exclusieve connotatie van design met dure oncomfortabele Italiaanse meubels. Design gaat over zo veel meer dan de vorm alleen.
‘Design thinking’
Design, of ontwerpen, is een zeer brede discipline binnen de creatieve industrie die in elke toepassingsvorm gebruik maakt van ‘design thinking’. Design is daardoor in essentie een aaneengesloten proces van verbredende en versmallende bewegingen, waarin de (toekomstige) gebruiker op elk moment centraal staat. De ‘Double Diamond’ (model van de UK Design Council) wordt gebruikt om de verschillende stadia in het proces van design thinking overzichtelijk voor te stellen:
In een eerste fase wordt er vertrokken vanuit de situatie zoals ze op dit moment is. Een designer zal proberen de situatie (een bepaald probleem, een reeds bestaande dienst of product, een vraag uit de markt, een maatschappelijke kritiek…) te begrijpen aan de hand van verzamelde informatie en inzichten van gebruikers. Een designer zal bij het ontwerpen van pakweg een barbecue heel wat vragen stellen. Wie is er verantwoordelijk in een gezin voor het aansteken, het vuur aanhouden, het koken van het voedsel? Wie beslist er waarom om welk type barbecue te kopen? Waar liggen de ergernissen en wat zijn de trucjes om te slagen in de opzet: het juist gebruiken van de barbecue? Welke types barbecues bestaan er? Dergelijk vooronderzoek gaat dus heel breed.
In een tweede fase worden al deze inzichten gebundeld en gekanaliseerd. Men werkt versmallend naar één punt. De ontwerpuitdaging wordt daardoor gedefinieerd en er wordt geselecteerd op welk element van de initiële vraag er voor dit proces zal worden verder gewerkt. Specifiek het moment waarop de barbecue wordt aangestoken, is bij elk huisgezin een herkenbaar moeilijk moment waarop heel wat verbeteringen zouden kunnen worden bedacht.
Fase drie verzamelt vervolgens weer in een verbredende beweging de creatieve ideeën, nieuwe gedachten en oplossingsgerichte scenario’s die nodig zijn om het product, concept of dienst te ontwikkelen. In ons voorbeeld zou een designer hierbij op zoek gaan naar goede voorbeelden en de vereisten die aanwezig moeten zijn in een ontwerp om specifiek het aansteken makkelijker te maken. Hij zou bovendien samen met gebruikers rond de tafel gaan zitten om met hen te brainstormen en nieuwe ideeën te co-creëren.
In de laatste fase wordt er een idee gekozen, uitgewerkt en in de praktijk gebracht, en wordt het nieuwe design uitgetest of geëvalueerd. Het is op die manier dat Paul Verhaert het innovatieve systeem voor de ‘Barbecook’ heeft bedacht, waarbij er in het ontwerp gebruik gemaakt wordt van de voordelen van een schoorsteen om het vuur aan te maken. Dat is de kracht van innovatie door design.
Niet alleen producten
Net zoals producten worden ontwikkeld, zijn ook diensten en processen ‘ontwerpbaar’ middels dezelfde methode van ‘design thinking’. Dit betekent dat we niet alleen de materiële maar ook de immateriële wereld rondom ons kunnen verbeteren door middel van design. Dat opent mogelijkheden die niet snel met design worden geassocieerd.
‘Service design’ (de designtak die dienstverlening herontwerpt), ‘social design’ (ontwerp gericht op sociaal-culturele innovatie) en ‘policy design’ (dat nieuw beleid op maat van de burger vormgeeft) gaan daarom met deelnemers als ervaringsdeskundigen aan de slag. Niet door in te schatten wat deze gebruikers misschien zouden willen, maar door samen met hen samen aan tafel diensten, beleid en verandering te co-creëren. Oplossingen die samen met gebruikers op hun maat zijn gemaakt, zijn namelijk relevant, effectief en efficiënt. Participanten zijn betrokken burgers, die de zelf-creëerde veranderingen begrijpen, onderschrijven en uiteraard toejuichen.
De designsector is dus een overkoepelende term voor vele diverse sectoren die zich bezighouden met dit proces van ‘design thinking’. Traditioneel bestaat de designsector uit de volgende vier velden: materieel design (met hierin ambachtelijke en industriële producten), immaterieel design (met velden zoals ‘service’, ‘social’ en ‘policy design’), ruimtelijk design (met interieurvormgeving en scenografie) en grafisch ontwerp (met hieronder ook illustratie en typografie).
Doordat design een levende materie is en tegenwoordig begrepen wordt als een methode, komen er nog steeds domeinen in de designsector bij. Bovendien gebruiken vele andere sectoren elementen van ‘design thinking’ in hun activiteiten bijvoorbeeld bij workshops, organisatie ontwerp, management, industriële processen en branding.
Overal aanwezig
Design zoekt dus constant de grenzen op tussen de eigen sector en andere domeinen. Het haalt zeer vaak zijn inspiratie en bestaansreden uit de uitdagingen die zich bevinden rondom ons. Het dringt hierdoor door in ons dagelijkse leven en heeft in dat opzicht een veel grotere mogelijkheid dan andere creatieve sectoren tot het bijdragen aan het veranderen van dat leven van alledag.
Dit is mogelijks te wijten aan het feit dat vele creatieve sectoren een werking ontplooien die deels enkel teruggaat op zichzelf. Het is eigen aan bijvoorbeeld de filmsector om films te produceren en aan de muzieksector om nieuwe cd's op de markt te brengen. Het maken van nieuwe creatieve ‘content’ binnen een bepaald genre is hun kernactiviteit. Het genre is hierbij bepalend voor de output. Hierdoor is de toepasbaarheid van deze genres op andere delen van de maatschappij gering. Muziek dan is wel overal aanwezig (in de auto, op het werk, in de vrije tijd...) maar niet veel muzikanten zijn actief bezig met het muzikaal oplossen van uitdagingen rondom hen.
Design is dus de veruitwendiging van een geijkte methode die verweven zit in vele dagdagelijkse producten en diensten. Slimme samenwerkingen leiden geregeld tot innovatieve businessideeën, welvaart, en nieuwe rollen voor producenten, consumenten en designers zelf. Maar design is daarnaast ook een grote eerbiediger van ambachten en kwalitatieve productiemethodes. Het gebruikt deze, vaak ‘embodied knowledge’, in objecten en diensten die een meerwaarde betekenen voor onze culturele beleving, identiteit en maatschappelijk welzijn.
De alomtegenwoordigheid van design in ons dagdagelijkse leven zorgt voor het merendeel van de toepassingen voor vertrouwdheid, tot zelfs geregeld voor de onzichtbaarheid van design. Het verbetert niet alleen de levenskwaliteit van individuen, maar speelt ook een rol in de transformatie van het industriële weefsel, in het functioneren van overheden, het groener maken van onze economie, het breed toegankelijk maken van culturele content, en het aanpakken van de grote maatschappelijke uitdagingen.
De specifieke potentie van de designwereld, uit een christendemocratisch oogpunt
Design vertegenwoordigt dus een waardevol proces dat op vele vlakken toepasbaar is. Het inzetten op design, vanuit een maatschappelijke visie, slaat dan ook vele vliegen in één klap. Zeker voor CD&V, dat inzet op een mensgericht én-én-verhaal, waarbij economische vooruitgang en een warme en ecologische samenleving centraal staat, is dit een interessante methode.
Economisch
De designsector creëert vele banen. Niet alleen voor de hooggeschoolde designers die aan het begin van het creatieproces actief zijn, maar ook voor ambachtslieden, arbeiders en bedienden in onze vele productiebedrijven[4]; voor de werknemers van distributeurs, agenten, designwinkels en interieurbedrijven; voor de talloze docenten en onderzoekers in een van onze 26 (!) Vlaamse designopleidingen op universiteiten en hogescholen. Om niet te spreken van de omzet van ‘high-end’ beurzen, galeries, bepaalde tijdschriften en uitgeverijen. Design beweegt en verroert een hele wereld op zich. Design zorgt er bovendien voor dat dit ook zinvolle banen zijn, moeilijk te verplaatsen naar lage loonlanden, en uitvoerbaar in een bijzonder motiverende werkomgeving. Onderzoek suggereert bijvoorbeeld dat werknemers in de designsector 41% productiever zijn dan in een gemiddelde onderneming[5].
Bedrijven die samenwerken met een designer zijn bovendien competitiever dan hun concurrenten. Cijfers van de UK Design Council tonen aan dat voor iedere pond die gespendeerd wordt aan design bedrijven tot 20 pond extra omzet kunnen genereren. Design komt de kwaliteit van producten of diensten, de omzet, de groei, maar ook de bedrijfscultuur en de uitstraling van bedrijven en onze gehele economie ten goede. Design staat bovendien voor vernieuwing, voor evolutie en revolutie, voor experiment en toekomstgerichtheid. Het is daarom de ideale methode om te innoveren, wanneer de klassieke R&D niet meer wenselijk of mogelijk is. Design is daarmee een bijzonder diverse en grote sector die dient als pijler en hefboom in de creatieve én in de traditionele industrie.
Maatschappelijk
Door het grote toepassingsgebied heeft design ook een bijzonder grote maatschappelijke meerwaarde. Bepaalde designprincipes en -methodieken kunnen gemakkelijk in andere domeinen aangewend. Zo werd het werken met service en social design enkele jaren geleden verplicht bij het indienen van een aanvraag binnen het European Social Fund (ESF). Design als werkwijze en facilitator werkt dan capaciteitsverhogend door het verbinden van verschillende soorten kennis.
Design kan bijvoorbeeld een duurzaam antwoord bieden op complexe maatschappelijke uitdagingen, de zogenaamde ‘wicked problems’. Dit zijn problemen die zo breed en onoverzichtelijk zijn dat ze eigenlijk geen monodisciplinaire oplossing hebben. Bijvoorbeeld thema’s als mobiliteit, vergrijzing, klimaatverandering, verstedelijking en ‘smart cities’, energie- en afvalbeheer. Door hun complexiteit vergen zulke problemen een multidisciplinaire en holistische aanpak. Het ‘puzzeloplossende vermogen’ van design is dan uitermate geschikt als instrument voor creatief en disruptief denken, als verbinder tussen de verschillende partijen aan de tafel, en als hulp bij het visueel inzichtelijk maken van de complexiteit. Uit dergelijke trajecten komen zelden objecten, maar eerder breed gedragen werkplannen, nieuwe diensten en methodieken. Ten slotte garanderen de gebruikersbetrokkenheid van design en de klemtoon op co-creatie dat elk voorstel ook gedragen wordt door de eindgebruiker en door alle belanghebbenden. Design zorgt in dat geval voor betere woonomgevingen, werkplekken en publieke ruimtes, het verbetert de levenskwaliteit, en werkt gemeenschapsbevorderend. Design zet dus steevast de mens centraal in het uitwerken van oplossingen, wat het voor CD&V tot een mooie tool maakt om zijn visie mee uit te dragen.
Cultureel
Uiteraard is design ook van cultureel belang. Objecten en ruimtes dragen culturele ladingen en symbolische waarden. Al sinds mensenheugenis spelen objecten een bijzondere rol in iedere cultuur en dat is natuurlijk de dag van vandaag nog steeds zo. Het esthetische en cultureel onderzoekende aspect van de ontwerppraktijk is misschien het meeste bekend. Maar design is ook een uiting van niet-kwantificeerbare culturele waarden als creativiteit, inventiviteit, artisticiteit, emotionaliteit, sociabiliteit, vakmanschap, kritiek, esthetiek, humor, communicatie, enz.
Design vertrekt van functionaliteit maar is meer dan dat. Consumenten kiezen hun auto niet enkel op basis van de functionaliteit, maar ook de kleur, de vorm en de percepties rondom merkidentiteit spelen een belangrijke rol. Het is zelfs zo dat de overtuigingskracht van design vaak schuilt in de mate waarin design die culturele component, dat geheel van artistieke en symbolische waarden, kan capteren en overbrengen. Vormgeving is niet voor niets een creatieve discipline die wordt gedoceerd op kunsthogescholen en wordt gesubsidieerd (zij het beperkt) binnen het Kunstendecreet.
Design en de connotaties die objecten en ‘manieren van doen’ met zich meedragen is dus gemeenschapsvormend en helpen bij het bepalen van onze identiteit. Wij drinken specifieke soorten bier, uit specifieke glazen. Zonder uit te spreken hoe een bierglas er dient uit te zien, zonder iedere dag stil te staan bij de connectie tussen het bier en het glas, weten we meteen dat het niet klopt als we een pils uit een trappistglas drinken. We verbinden dit dan met ons ‘Belg zijn’ en het daarmee verbonden onzichtbare repertoire aan bierglasvormen en hun bijhorende inhoud in ons collectief geheugen. Het zijn objecten die daarmee onze identiteit helpen vormen en onderlijnen. Dit maakt hen tot krachtige tools in de structurering en zingeving van het alledaagse leven.
"Prachtige discipline", denkt u vast. Waarom doen we daar niets mee?
Vlaanderen kent op dit moment geen designbeleid. Dat is te wijten aan verschillende zaken. Indien design al ter sprake komt binnen beleid, wordt het momenteel puur bekeken vanuit één beleidsdomein. Dit doet een dergelijke transdisciplinaire methode als design, met een meerwaarde voor de gehele economie, cultuur en maatschappij geen goed.
Ten eerste valt de designwereld in Vlaanderen (en elders), net door zijn uitgestrektheid, uiteen in verschillende specialistische sub-netwerken en sub-circuits. Verschillende waardeketens staan hierdoor naast elkaar of zijn onvolledig, en designactoren opereren enkel in hun vertrouwde omgeving. De grafische designsector, de sector van de ambachtelijke keramisten en de sector van de productontwikkelaars om er nu drie te noemen, zijn in se gescheiden werelden. Dit hoewel zij zich in se verbonden voelen onder de designdiscipline en allen dezelfde ‘design thinking’-methode toepassen in hun werk. Door die versnippering wordt de designsector als geheel minder gehoord in zijn eisen en behoeftes. Het vergt een diepgaande graad van specialisme om als beleidsmaker te volgen wat er in deze wereld gebeurt en hoe er vanuit het beleid correct kan op worden ingespeeld. Andere creatieve sectoren begeven zich in meer gesloten ‘ecosystemen’ en worden als dusdanig ook beter herkend en erkend door het beleid.
Ten tweede wordt vormgeving in de enge zin, maar ook creativiteit in de brede zin in onze huidige samenleving al snel gezien als een ‘nice to have’, als iets dat een aangename of mooie laag legt op bepaalde objecten of processen. Zeker wanneer die creativiteit het kan ‘overleven’ zonder de steun van culturele of economische overheidssubsidies, wordt ze al snel foutief geklasseerd als een zelfregulerend domein dat geen verdere aandacht behoeft. Er is nochtans een significant verschil tussen het voortbestaan en de economische zelfredzaamheid van (delen van) creatieve sectoren, en het strategisch erkennen en inzetten van hun innovatieve potentieel of hun culturele belang voor de Vlaamse samenleving. Net dit laatste zou een onderdeel van een overkoepelend designbeleid moeten zijn.
Tenslotte zijn de resultaten en de meerwaarde van specifieke designprocessen en designprojecten minder bekend. Dit is eigen aan die toepassingen, aangezien goed design zo ontworpen is dat het niet meer te zien valt. Hierdoor staan we niet stil bij het ingenieuze ontwerp dat er vooraf gegaan is aan onze smartphone, aan de bankverrichtingen die we online doen, aan het artistieke onderzoek voorafgegaan aan een 3D geprint ontwerp en aan de comfortabele vering van de bureaustoel waarop we zitten. Doordat goed design zichzelf onzichtbaar maakt of enkel nog te zien is in de ‘oppervlakkige’ vormgeving van een product of dienst, verwordt onze impressie ervan enkel tot datgene dat we zien. Het voorafgaande, innovatieve, oplossingsgerichte en klantgerichte proces verglijdt uit de aandacht, ten voordele van het puur vormelijke. Hierdoor verglijdt de discipline als vanzelf uit de aandacht van zowel beleidsmakers als het brede publiek. Het maakt zichzelf onzichtbaar. Dit maakt het, net als beeldende kunst, een sector die geregeld afhankelijk is van een dosis kadering en discours om de meerwaarde ervan te duiden en de resultaten ervan in de verf te zetten. Het vormen en uitdragen van dat discours is specialistenwerk.
Een geïntegreerde aanpak voor ondersteuning
De huidige keuze voor sector-blinde ondersteuning
Recent is er in Vlaanderen geoordeeld dat alle creatieve industrieën teren op gelijkaardige processen en aanjagers en aldus in één beweging of met één organisatie kunnen worden ondersteund. Huidige ondersteuningsmechanismen, zoals FlandersDC, focussen bijvoorbeeld op de overeenkomsten tussen de verschillende creatieve sectoren zoals creatief ondernemerschap of de groei en internationalisering van de individuele creatieveling.
Maar dit legt veel te veel druk op de schouders van de creatieveling. Het lijkt alsof we denken dat met het succes van zijn of haar individuele aanpak de ontwikkeling van een gehele sector ondersteund kan worden. Dit legt een enorme druk op de schouders van zij die zich eigenlijk volledig op het creatieve zouden moeten kunnen focussen. Dit laat de intrinsieke kracht van de specifieke velden die ten grondslag liggen aan deze sectoren en de verschillende specialistische sub-netwerken en sub-circuits die binnen iedere sector actief zijn, volledig links liggen. Een creatieve sector bestaat namelijk uit meer dan enkel de creatievelingen alleen. Er zijn voor een bloeiend designveld ook productiebedrijven, opdrachtgevers, curatoren, journalisten, scholen, beurzen, winkels, musea, studenten en consumenten nodig. Allen kunnen zij meehelpen een designsector te doen groeien. Hiervoor dienen ze meegenomen te worden in een beleidsvisie en op hun beurt geregeld samengebracht en de hoogte gehouden te worden van de huidige stand van zaken binnen de vormgevingswereld.
Het in 2015 afschaffen van sectorspecifieke steunpunten zoals Design Vlaanderen en Flanders Fashion Institute heeft dan ook voor een verschraling van het landschap gezorgd. De overkoepelende visie op het gehele ecosysteem van een sector, het promoten van de inhoudelijke meerwaarde van processen, het tonen van goede voorbeelden, het beleidsvoorbereidend werk binnen dit topic of het samenbrengen van relevante actoren binnen een bepaald netwerk is hiermee teloor gegaan. Dit doet de Vlaamse designsector tekort omdat er een aanspreekpunt ontbreekt. Daar waar in andere Europese landen er net wél een tendens is naar meer sectorspecifiek beleid, is in Vlaanderen gekozen om de sectorspecifieke kennis af te bouwen en alle heil te verwachten van het coachen van enkel de zakelijke skills van de individuele creatieveling.
Spelers in Vlaanderen
Waar design al ter sprake komt, is de aandacht klein en versnipperd. Op niveau van de Vlaamse overheid houden zowel het departement Cultuur, Jeugd en Media als het Agentschap Innoveren en Ondernemen zich in de marge bezig met design. De eerste in een zeer uitvoerende functie waarbij (artistieke) vormgevers kleine subsidies kunnen aanvragen voor hun werking middels het Kunstendecreet. De laatste met een focus op het ondernemerschap van de vormgever als bedrijf. Er is echter geen afstemming en zeker geen geïntegreerde visie op het doel van de ondersteuning voor de designwereld. Design als discipline, en zijn meerwaarde voor onze gehele cultuur, economie en maatschappij wordt hierbij uit het oog verloren. Dit zorgt dat we kansen missen om het potentieel uit te diepen, te ondersteunen en strategisch toe te passen daar waar nodig.
Dan zijn er ook nog een aantal lokale hubs voor design ontstaan in de meeste regio's, onder invloed van het Europees Fonds voor de Regionale Ontwikkeling. We spreken hier over IDE (Limburg), Antwerp.PoweredByCreatives, MinistryOfMakers (Gent) en Designregio Kortrijk. De focus van deze, overigens zeer kleine, organisaties ligt echter op de kruisbestuiving tussen lokale bedrijven en lokale designers. Het idee dat bijvoorbeeld Antwerpse bedrijven moeten worden gestimuleerd om samen te werken met Antwerpse designers gaat volledig voorbij aan de meerwaarde van (inter)nationale samenwerkingen en het constant zoeken naar de beste creatieve match. Design is een internationaal gegeven, dat niet wordt bepaald door regionale schotten. We zouden ook beter hier de krachten bundelen.
Ondersteuningsmogelijkheden en mogelijke vormen van beleid
Designbeleid kan zowel een expliciete als impliciete vorm aannemen. In het eerste geval wordt design uitdrukkelijk vernoemd in het beleid rond innovatie, economie, creatieve industrie, cultuur, sociale zaken, etc. In het laatste geval bestaan er ondersteunende programma’s, zonder dat design wordt genoemd als een prioriteit binnen het overheidsbeleid.
Doorheen heel Europa zien we momenteel een trend om designbeleid meer en meer te formaliseren. Zowel de Europese Commissie zelf, landen zoals Denemarken, Estland, Finland, Frankrijk en Letland, als regio’s binnen het VK, Polen en Griekenland hebben de laatste jaren een designbeleid uitgewerkt en aangenomen. Veel hiervan is het gevolg van de niet aflatende inspanningen van de Europese Commissie rond dit topic. Zij erkennen sinds 2010 het belang van design zowel in de concurrentiekracht binnen Europa, als in het stimuleren van innovatie doorheen diverse beleidsdomeinen. Een van de meest belangrijke documenten op dit vlak is het ‘Action Plan for Design-driven Innovation’ (2013) dat de inclusie van design in het innovatiebeleid op nationaal, regionaal en lokaal niveau aanmoedigt. In 2014 hadden achttien Europese landen een designcenter dat als steunpunt fungeerde voor het uitwerken en uitvoeren van een designbeleid, en promotie van design[6].
Door zijn transdisciplinariteit, en toepasbaarheid op vele domeinen, zou het goed zijn moesten we in Vlaanderen werk maken van een interdepartementale opvolging en ondersteuning. ‘Good practices’ en expertise uit binnen- en buitenland kunnen ons gidsen bij het soort beleidsvoorbereiding, veldanalyse en ondersteuning die we wensen.
Binnen de overheid zelf zou een domeinoverschrijdend team kunnen worden samengesteldn aangestuurd vanuit departementen zoals Economie, Wetenschap en Innovatie of Cultuur, Jeugd en Media (beter nog: tezamen) dat werkt maakt van de studie, promotie en inclusie van design in zoveel mogelijk innovatie-, industrieel, creatief en overheidsbeleid (of processen). Binnen de designsector zelf zouden we dan weer werk kunnen maken van een sectorinstituut, centrum, steunpunt of veldorganisatie die (bv. naar analogie van het Vlaams Architectuurinstituut, of het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie in Nederland) het veld van dichtbij monitort, samenbrengt, informeert en promoot.
Conclusie
Toen ik elf was ben ik een keer op kamp geweest met een koffer, een ouderwetse valies ‘van vroeger’. Het was een prachtexemplaar met leren gespen en een rood handvat en ik heb hem nog steeds. Eens met mijn koffer afgezet door de bus bleek het kamphuis echter nog een kleine kilometer verderop te liggen. Als elfjarige, hopeloos onderweg met twintig kilo, heb ik mij toen een breuk getild. Ik heb me met een rood hoofd in de blakende zon zitten afvragen of dat niet anders kon. Rollende banden, rugzakkoffers en zowaar een ‘kofferbezorgservice’: alle alternatieven zijn toen door mijn hoofd geschoten. Gebruikers bezitten een schat aan informatie en misschien zelfs innovatieve ideeën voor oplossingen. Het moet tijdens een soortgelijk moment geweest zijn dat de hoofddesigner van Samsonite heeft bedacht wieltjes onder koffers te verzinnen. Ik bezit nu twintig jaar later een heel aantal van dat soort rollende exemplaren. Geen haar op mijn hoofd dat er nu nog aan denkt om met die lederen koffer op reis te gaan. Hoe prachtig hij ook is.
Design en een uitgewerkt en geïntegreerd designbeleid is onmisbaar in een gezonde 21ste-eeuwse maatschappij. Innovatie is broodnodig, creativiteit maakt het leven aangenamer, we hunkeren naar warme samenhorigheid, en economisch kan het altijd beter. De mensgerichte aanpak van design bovendien, en het constante streven naar de meest kwalitatieve oplossing binnen de bestaande randvoorwaarden brengt voor CD&V nog extra redenen met zich mee om zo snel als mogelijk werk te maken van een Vlaamse geïntegreerd designbeleid.
[Annelies Thoelen is beleidsmedewerker bij het departement Cultuur, Jeugd & Media, doctor-assistent aan de Universiteit Antwerpen en gastprofessor aan LUCA School of Arts.]
Contact: thoelenannelies@hotmail.com | Twitter: @AnneliesThoelen
[1] De creatieve industrie wordt in Vlaanderen gedefinieerd als “het geheel van sectoren en activiteiten die beroep doen op de input van menselijke creativiteit voor de creatie van economische, maatschappelijke en symbolische meerwaarde, opgedeeld volgens verschillende stadia van de waardeketen (creatie, productie, disseminatie en consumptie), en die bijdragen aan de uitbreiding van het “creatief voordeel” in Vlaanderen.” Concreet heeft dit betrekking op volgende sectoren: Architectuur, Audiovisuele sector, Beeldende kunsten, Erfgoed, Design, Gaming, Gedrukte Media, Mode, Muziek, Nieuwe Media, Podiumkunsten en Reclame & Communicatie.
[2] Zie impactstudie FlandersDC en Antwerp Management School, december 2015: https://cdn.uc.assets.prezly.com/e744076c-8429-426e-91bb-0179d2b152ef/-/inline/no/
[3] Landbouw: 0,55% in 2015 - http://statbel.fgov.be/nl/binaries/2_WEB_NL_kerncijfers_2016_tcm325-280618.pdf
[4] Zie ook: Thoelen, Annelies (2016), "De nieuwe technologieën als werktuig: een pleidooi voor 21ste-eeuwse innovatie van materialen, processen en vormen in ambachtelijk design" in Hands-On Design. 8ste Triënnale voor Vormgeving in Vlaanderen, Lannoo.
[5]https://www.designcouncil.org.uk/news-opinion/why-we-underestimate-economic-value-design
[6] "Design centres are a key actor connecting the design sector to the private, public and third sectors. Where design centres exist they are often the agent delivering design promotion and support activities on behalf of government. As of 2014, 18 countries have at least one design centre." -- European Commission’s European Design Innovation Initiative: SEE Bulletin, issue 11, 2014.