Het aantal (eenouder)gezinnen of volwassen kinderen dat via de Dienst voor Alimentatievorderingen een voorschot op het onderhoudsgeld krijgt, zit in de lift. Dat blijkt uit cijfers van CD&V-Kamerlid Sonja Becq die werden opgevraagd bij de bevoegde minister. “Het is positief dat we op deze manier het armoederisico bij talrijke alleenstaande ouders kunnen beperken.”, zegt Sonja Becq. “Maar we zijn er nog lang niet. Er moet verder gewerkt worden aan de bekendheid van de dienst. Ook moeten we het arsenaal aan terugvorderingsmogelijkheden verder uitbreiden.”, vindt Becq.
De Dienst voor Alimentatievorderingen heeft twee centrale doelstellingen. In eerste instantie betaalt zij in het kader van armoedebestrijding voorschotten op het onderhoudsgeld uit aan personen die daar recht op hebben. Dit is zeker en vast geen overbodige luxe. Uit een recente studie van het Franstalig Instituut voor een Duurzame Ontwikkeling (IDD) blijkt dat het aantal (eenouder)gezinnen sinds 1991 met 51 % gestegen is, waarvan één op drie gezinnen een armoederisico loopt. In tweede instantie helpt DAVO ook bij de uitvoering van gerechtelijke vonnissen door zelf de achterstallige onderhoudsgelden in te vorderen. Het aantal dossiers steeg van 45.174 in 2015 naar 49.787 in 2016. In 2010 waren dat er nog maar 24.798.
Die stijging is niet geheel onlogisch. Om meer (eenouder)gezinnen te ondersteunen door de werking van DAVO, werd op vraag van CD&V in 2014 via een wetswijziging het maximumbedrag van de netto-bestaansmiddelen opgetrokken tot € 1.800. “Ons initiatief werpt duidelijk haar vruchten af.”, zegt de CD&V-politica. “We zijn tevreden dat het aantal kinderen dat kan genieten van deze bescherming gevoelig stijgt en blijft stijgen. Het spreekt voor zich dat de budgetten hierop voorzien moeten worden.”.
Becq wijst op de gevolgen van de stijging in het aantal dossiers en schuldeisers. “Per jaar vergroot het aantal dossiers met gemiddeld 11 %. Ongetwijfeld is de bredere bekendheid van de werking van DAVO één van de verklarende factoren. Maar dit impliceert dat ook de in te vorderen bedragen maar blijven oplopen. In 2016 gaat het al om 368 miljoen euro, terwijl dat in 2010 nog maar 194 miljoen was.”. Het positieve nieuws is dat DAVO er beter in slaagt om een groter aandeel van deze onderhoudsgelden te innen. Terwijl DAVO gedurende een aantal jaar maar tussen 20 en 25 % kon innen, liep dit in 2015 op tot 31 % en in 2016 zelfs 34 %.
Ondanks deze positieve evolutie, waarschuwt Becq voor een overdreven euforie. “DAVO betaalt enkel voorschotten voor het heden en niet op achterstallen. Achterstallige schulden van verlopen maanden kunnen met de hulp van DAVO worden ingevorderd. Pas nadat de onderhoudsplichtige zijn achterstallen in orde brengt, kunnen deze doorgestort worden naar de persoon die er recht op heeft.”, legt het CD&V-parlementslid uit. “Veel hangt af van de financiële toestand en ‘goodwill’ van de betrokken persoon. Het spreekt voor zich dat je een kei niet kan stropen. Maar we mogen ons ook niet zomaar neerleggen bij het feit dat 2/3e van alle door DAVO terug te vorderen onderhoudsgelden niet terecht komt bij die kinderen van (eenouder)gezinnen die dit echt nodig hebben.”, alsnog Becq.
Becq besluit: “De tussenkomst van DAVO heeft ongetwijfeld een afschrikwekkend (of anders gezegd: sensibiliserend) effect. Veel onderhoudsplichtigen die wel voldoende solvabel zijn, worden wakker geschud en hernemen hun betalingen om zich zo te bevrijden van de maandelijkse stortingen aan DAVO. We pleiten er dan ook voor om de werking van DAVO nog verder bekend te maken om zo het armoederisico bij (eenouder)gezinnen verder te beperken. Hier ligt een belangrijke taak weggelegd voor OCMW’s en maatschappelijk werkers. Ook het arsenaal ter invordering moet verder uitgewerkt worden. Er schuilt ongetwijfeld nog potentieel om een groter bedrag aan verschuldigde onderhoudsgelden te kunnen innen. Heel wat schuldenaars hebben nog ongekende vermogensmiddelen: die moeten we beter in kaart kunnen brengen.”.