Het sociaal overleg in België is al vele malen doodverklaard, maar is ondanks alles blijven functioneren. We hebben altijd de kaart van het sociaal overleg getrokken. Als beleid gedragen wordt door sociale partners, is de kans op een succesvolle uitvoering groter. Sterke sociale partners gaan vaak samen met een relatief laag niveau van ongelijkheid, zo bewijzen IMF-studies. Sociaal overleg is bovendien een vorm van economische democratisering. Betekent dit dat het sociaal overleg dan niet aan modernisering toe is? Geenszins.
De sociale dialoog moet representatief zijn voor de samenleving. Als we als overheid taken delegeren naar de sociale partners – en daar zijn goede redenen voor – dan zijn representativiteit en legitimiteit van groot belang. Ons sociaal model stamt nog uit een economische realiteit die voornamelijk bestond uit werknemers versus werkgevers, aangevuld met landbouworganisaties. Sindsdien hebben verschuivingen plaatsgevonden: de dienstensector en social profit groeiden, de industrie kalfde af, het profiel van de leden van sociale organisaties veranderde en statuten werden minder uniform. In een representatief sociaal overleg hoort iedereen, met voorkeuren en bezorgdheden, zo goed mogelijk vertegenwoordigd te zijn.
We staan voor een duurzaam en inclusief groeimodel waar arbeid en kapitaal elkaar versterken, met aandacht voor de reële economie. Ook al blijft competitiviteit een aandachtspunt, landen die elkaar via voortdurende devaluatie van de arbeidskost de dieperik in concurreren: dat is geen duurzaam groeimodel. Voor ons is het inkomen of het loon van de modale werkende een hefboom om de vraag te stimuleren (vraaggestuurde economische groei).
Dergelijke kwesties vragen een transnationale aanpak. Het Europese ‘economic governance’-model krijgt stilaan vorm, o.a. via het Europees Semester. We moeten extra stappen zetten om de rol van de sociale partners te verduidelijken. In een dergelijk systeem kan (minimum) looncoördinatie tussen (gelijkaardige) Eurozonelanden, zoals Oostenrijk, Duitsland, Nederland en de Scandinavische landen een plaats krijgen, met respect voor de autonomie van de sociale partners.
Het sociaal overleg in België heeft een sterke sectorale focus, waarbij loononderhandelingen worden gevoerd binnen paritaire comités. Tegelijkertijd bestaat er een steeds sterkere coördinatie tussen het hoogste, nationale niveau van sociaal overleg (via loonnorm, automatische indexering), het overleg op sectorniveau en overleg op bedrijfsniveau. Het landschap van de paritaire comités is historisch gegroeid. Dat leidt tot een aantal moeilijkheden: de complexiteit remt de arbeidsmarktmobiliteit af, de structuur weerspiegelt niet altijd de economische realiteit, loononderhandelingen sluiten niet goed aan bij de economische positie van de ondernemingen en de paritaire organen sporen niet meer met de ondernemingsstructuren en het afnemend onderscheid tussen arbeiders en bedienden. We willen het sectoraal overleg moderniseren door het aantal paritair comités te verminderen, zonder de continuïteit van het sociaal overleg in het gedrang te brengen en in overleg met de sociale partners. Op die manier stemmen we het sectoraal overleg beter af op het economisch weefsel in de 21ste eeuw.
De focus van het sociaal overleg moet meer liggen op het stimuleren van werkbaar werk (autonomie, opleidingsmogelijkheden, naast arbeidsvoorwaarden en arbeidsduur), een moderne arbeidsorganisatie en tewerkstelling. Loonsverhogingen zijn immers makkelijker te rechtvaardigen wanneer ook de productiviteit stijgt en er dus meer te herverdelen valt. CD&V pleit voor meer medezeggenschap in de ondernemingen voor werknemers. Het recht op medezeggenschap dat in landen als Duitsland, Frankrijk, Nederland of Zweden in verschillende vormen voorkomt, kan daarbij als inspiratie dienen.
Het stakingsrecht ligt onder vuur. De geschiedenis leert ons dat het stakingsrecht te belangrijk is om overboord te gooien. Sociale partners hebben echter ook verantwoordelijkheden en moeten binnen de limieten van de wet blijven. Voor ons moet het stakingsrecht behoedzaam aangewend te worden. Als een laatste middel wanneer alle overlegvormen uitgeput zijn. Telkens moet afgewogen worden of de staking in het belang van de werknemers is, op korte termijn, maar ook met de blik op de lange termijn. Niet alleen in het belang van hun specifieke leden in een specifieke onderneming, maar ook in het belang van de samenleving en de economie.
CD&V wil, na voorafgaandelijk sociaal overleg, een kader creëren om ook in de openbare sector concrete afspraken te maken over gegarandeerde essentiële diensten ingeval van stakingen.