De overheid moet iedereen voldoende rechtszekerheid bieden. Zowel bij het voorkomen en bestraffen van misdrijven, als bij de toepassing van rechtsregels door de overheid zelf. Fundamentele rechten en vrijheden van burgers moeten beschermd blijven. We moeten zoeken naar een evenwicht tussen deze rechten en het recht op veiligheid. Procedurefouten mogen niet onmiddellijk tot nietigheid van de procedure en vrijspraak van de verdachte leiden. De rechter moet oordelen over het redelijke gevolg van een gebeurlijke procedurefout, rekening houdend met de ernst van de feiten, de schending van het vormvoorschrift en beoordeeld in het licht van wat de procedureregel wil beschermen. Zo moet de vormfout in sommige gevallen ook achteraf nog tijdens de procedure kunnen worden rechtgezet, wanneer de fout het normdoel van de regel, de betrouwbaarheid van het bewijs of de rechten van verdediging niet heeft aangetast.
Ieders rol in de veiligheidsketen en -procedures moet gerespecteerd worden. Maar het openbaar ministerie staat er niet altijd alleen voor. Bepaalde overheidsdiensten zijn immers goed geplaatst om, in technische materies, het openbaar ministerie te ondersteunen bij de vervolging. Ook het slachtoffer heeft een rol in het strafproces. Burgerlijke belangen en de rechten van het slachtoffer moeten worden beschermd. Speciale aandacht wijden we aan het recht op informatie van het slachtoffer. Het slachtoffer kan evenwel niet betrokken zijn in de bepaling van de straf. Bovendien heeft de overheid haar beperkingen en moet ze haar falen durven toegeven. In het strafrecht is het wenselijk te gaan naar een betere omgang met gerechtelijke dwalingen, naast de reeds bestaande procedures.
Wanneer we willen dat de overheid alle criminaliteit aanpakt, moeten we ook durven nadenken over de strafwaardigheid van strafrechtelijke inbreuken. De overheid moet immers niet alles willen bestraffen, maar nagaan of bij een bepaalde inbreuk strafrechtelijke beteugeling wel opportuun is. Indien de conclusie is dat de problematiek beter, efficiënter en effectiever kan worden aangepakt via een burgerrechtelijke of administratieve procedure, moet ze uit het strafrecht worden gehaald. Het alternatief kan dan evenwel geen sanctie zijn die – met uitzondering van de benaming – alle kenmerken van een strafrechtelijke sanctie heeft. De rechten en waarborgen uit het strafrecht moeten voor de verschillende partijen bewaard worden, ook wanneer een inbreuk uiteindelijk uit het strafrecht wordt gehaald. Het niet langer als strafwaardig bestempelen van een aantal misdrijven, mag immers niet tot gevolg hebben dat een alternatief strafrecht ontstaat waarbij het slachtoffer in de kou blijft staan of dat minder rechtswaarborgen biedt voor de vervolgde. Bovendien moet ook dadertherapie en het volwaardig re-integreren van daders in onze samenleving nog meer aandacht krijgen binnen het strafrecht.
CD&V wil dat het nieuwe jeugddelinquentierecht ook gepaard gaat met rechtswaarborgen die voortvloeien uit het recht op een eerlijk proces, overeenkomstig artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.