Opdat elke mens werkelijk van zijn of haar vrijheid zou kunnen genieten, moet hij worden versterkt en weerbaar gemaakt. Dat houdt in dat hij leert omgaan met vrijheid en met verantwoordelijkheid. Voor ons is de individuele autonomie altijd gekoppeld aan de idee dat mensen sociale wezens zijn die in verbondenheid met elkaar leven.
Keuzevrijheid is de vrijheid om eigen keuzes te maken. Maar samenleven doe je niet alleen. Een betrokken samenleving is veel meer dan de optelsom van individuen. Het is een samenleving waarin iedereen zijn plaats heeft en waarvoor iedereen zich inspant.
De voorbije jaren werd veel geïnvesteerd in het vergroten van de keuzevrijheid van de zorgbehoevende. Anderzijds wordt de samenleving geconfronteerd met de gevolgen van bepaalde keuzes en gedrag. De collectieve en onvoorwaardelijke solidariteit staat ter discussie en lijkt steeds meer te worden afgewogen tegen individuele verantwoordelijkheid voor de eigen gezondheid
Vrijheid in verantwoordelijkheid
Keuzevrijheid
Bij recente hervormingen in de welzijns- en gezondheidszorg was de vrijwaring en vergroting van de individuele keuzevrijheid altijd het uitgangspunt. Keuzevrijheid is ook de leidraad bij de keuze voor persoonsvolgende en vraaggestuurde ondersteuning en zorg. Het ideaal van de keuzevrijheid ondermijnt echter een langetermijnbeleid, de solidariteit en de kwaliteit van het beleid en onttrekt verborgen onvrijheid aan ons zicht.
Daarom heeft keuzevrijheid voor christendemocraten altijd een grens. De individuele keuzevrijheid mag niet ten koste gaan van die van anderen. Elke mens is steeds verantwoordelijkheid ten aanzien van de gemeenschap, de samenleving, de ‘communitas’.
Verantwoordelijkheid van het individu versus verantwoordelijkheid van de overheid
Als samenleving geven we vertrouwen aan elke individuele mens. Het is daarom dat we investeren in meer eigen verantwoordelijkheid voor en zelfredzaamheid van elke mens. De overheid heeft een ondersteunende rol en trekt grenzen waar nodig. Bijvoorbeeld door het gedrag van mensen bij te sturen. Zonder de keuzevrijheid weg te nemen, mag en moet een overheid proberen mensen te sturen naar de voor de samenleving meest waardevolle keuzes. Dat kan via de inzet van klassieke instrumenten: o.m. juridisch, economisch, fiscaal, communicatief. Maar de overheid kan ook wetenschappelijk gefundeerde standaardkeuzes of richtlijnen, die deel moeten uitmaken van maatschappelijk debat, naar voren schuiven. ‘Sturing’ vanuit de overheid moet altijd proportioneel zijn. We zetten hierbij in de eerste plaats in op het sensibiliseren van alle betrokkenen. Slechts uitzonderlijk moet de overheid verbiedend optreden.
Wanneer het welzijn en de gezondheid van mensen die niet zelf hun rechten kunnen opnemen en verdedigen (bv. kinderen, mensen met dementie,) op het spel staan, kan en moet de overheid beleidsmaatregelen nemen die een rechtstreekse impact hebben op het privéleven of privédomein van derden. We denken bv. aan een rookverbod in de wagen in het bijzijn van kinderen.
We geloven niet in een overheid die alles van bovenaf oplegt. Goed beleid vergt goed overleg met alle belanghebbenden. We zijn voorstander van een systeem van medebeheer en beleidsruimte waarbij de vier kernactoren (patiënt-cliënten, zorgverleners, -voorzieningen en -ondernemers, verzekeraars en overheid) hun specifieke kennis inbrengen en verantwoordelijkheid opnemen.
Keuzevrijheid versus responsabilisering
De patiënt-cliënt
Elke patiënt-cliënt heeft rechten en plichten. De rechten van de patiënt-cliënt zijn in België sinds 2002 wettelijk verankerd. Ze omvatten het recht op kwaliteitsvolle dienstverlening, de vrije keuze van de zorgverstrekker, het recht op informatie over de gezondheidstoestand, het recht op vrije geïnformeerde toestemming, een zorgvuldig bijgehouden patiëntendossier met mogelijkheid tot inzage en afschrift, het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer en het recht op bemiddeling bij een ombudsdienst.
De rechten van de patiënt-cliënt zijn echter niet absoluut. Een patiënt-cliënt heeft ook plichten. Zo moet een patiënt-cliënt – opdat hij de best mogelijke zorg zou kunnen krijgen – bv. correcte informatie geven over zijn gezondheidstoestand en medicatiegebruik en heeft hij de plicht om mee te werken aan de behandeling waarmee hij heeft ingestemd. Wanneer een patiënt de keuze maakt zich niet aan zijn ‘plichten’ te houden, kunnen hier consequenties tegenover staan. Zo kan de terugbetaling van zorg worden gekoppeld aan voorwaarden (vb. therapietrouw in kader terugbetaling geneesmiddelen). Absolute voorwaarde hiervoor is echter dat een begeleidend kader aanwezig is dat de gewenste gedragswijziging begeleidt.
De zorgverstrekkers
De diagnostische en therapeutische vrijheid van artsen is wettelijk beschermd. Dat principe willen we ook behouden. Ook deze vrijheid is echter niet absoluut. Daar waar de diagnostische vrijheid grotendeels onaangeraakt blijft, is de therapeutische vrijheid in de feiten beperkt. De Responsabiliseringswet van 2006 legt principes voor ‘individuele responsabilisering’ van de arts vast. Denken we aan kwaliteitspromotie via ‘goede medische voorbeelden’ (‘good medical practices’), aanbevelingen, feedback, preventie van overconsumptie door informatie en educatieve projecten, de aanpak van ‘manifeste afwijkingen’ via indicatoren en de modernisering van de geneeskundige controle.
Financiële beperkingen of beperkingen aan de middelen van diagnose of behandelingen worden op zichzelf niet beschouwd als beperkingen van de therapeutische vrijheid. Vandaag bestaan er dan ook tal van sturende maatregelen die als doel hebben de kwaliteit van de verstrekte zorg te verbeteren en onnodige uitgaven voor de patiënt-cliënt en de ziekteverzekering te vermijden: ‘feedback antibiotica’, aanbevelingen voor een beter voorschrijven van medische beeldvorming en klinische biologie, etc. CD&V wil artsen in de toekomst sterker financieel responsabiliseren met betrekking tot hun voorschrijfgedrag inzake antibiotica.
Aan de arts de oefening om alle richtlijnen te respecteren, de best mogelijke zorg te verlenen en budgetoptimaal te werk te gaan. De Responsabiliseringswet verdient een evaluatie. Indien nodig sturen we bij, met bijzondere aandacht voor sanctiemaatregelen die kunnen worden opgelegd wanneer een arts zich niet in dit kader wenst in te schrijven.
De overheid heeft ook de taak om, in het kader van medische planning, meer en dwingender dan vandaag, de instroom van artsen in opleiding naar knelpuntspecialismen te sturen. Dat kan o.a. via stageplaatsen, door subquota meer sturend te gebruiken, door intellectuele prestaties binnen de nomenclatuur te herwaarderen, door terugbetaling van de zorg niet langer zuiver prestatiegerelateerd te maken.
We willen de groepering van huisartsen in groepspraktijken verder aanmoedigen. We willen verder gaan in de richting van de vaste huisarts. Dit blijft natuurlijk een voorwerp van – wijzigbare – vrije keuze van de patiënt-cliënt. Maar daar verblijft wel het medisch dossier van de patiënt-cliënt en er wordt ingestaan voor zijn volledige opvolging.
CD&V wil, in een geest van samenwerkingsfederalisme, stimuli voorzien voor organisaties die thuisverpleegkunde, gezinszorg en aanvullende thuiszorg geïntegreerd aanbieden.
Anderen
Zorgverzekeraars kunnen maar meer financiële verantwoordelijkheid op het vlak van gezondheidsuitgaven opnemen, indien ze instrumenten voor de beheersing van de uitgaven tot hun beschikking krijgen. De rol en de opdrachten van de ziekenfondsen wijzigen in een maatschappij in verandering. In het moderniseringstraject staan twee elementen centraal: efficiëntieverhoging en duidelijke afspraken over de toekomstige taken van de ziekenfondsen. In het kader van de efficiëntieverhoging dient uitvoering te worden gegeven aan de in oktober 2015 goedgekeurde resolutie voor het verrichten door het Rekenhof van twee audits in de ziekenfondssector en een audit bij de federale overheidsinstellingen die toezicht houden op de ziekenfondsen. Een toekomstpact met de mutualiteiten moet de rol van de ziekenfondsen in de zorg bevestigen en versterken.
Farmaceutische verstrekkingen vormen een belangrijke uitgavenpost binnen het RIZIV. Voor apothekers is een belangrijke rol weggelegd als medicatiebewakers- en begeleiders. Ze dienen in te staan voor een zo doeltreffend en veilig mogelijk geneesmiddelengebruik door de patiënt-cliënt (bv. ondersteuning bij het gebruik van geneesmiddelen en/of hulpmiddelen, bevorderen van doelmatig voorschrijven door artsen, vermijden van ongunstige combinaties van geneesmiddelen, gebruik van juiste dosering of opvolging van therapietrouw). Het in 2015 afgesloten 'Toekomstpact voor de patiënt' met de farmaceutische sector omvat vier luiken: toegankelijkheid, groei en innovatie, deontologie en budgettaire duurzaamheid en voorspelbaarheid. We hebben bijzondere aandacht voor de (financiële) toegankelijkheid van de patient-cliënt tot nieuwe, innovatieve geneesmiddelen en geneesmiddelen voor zeldzame ziekten. Er moet meer transparantie komen over hoe de prijs van deze geneesmiddelen tot stand komt. Een betere samenwerking op Europees niveau versterkt de onderhandelingskracht en creëert schaaleconomieën die zowel op de toegankelijkheid als op de prijs druk uitoefenen.
Prioriteiten voor de schaarse, beschikbare middelen
We moeten keuzes maken in de terugbetaling van ondersteuning en zorg. Deze keuzes moeten maatschappelijk draagvlak hebben en wetenschappelijk gevalideerd zijn. Zowel kosteneffectiviteit als het gebruik van gegevens uit kwantitatief en/of kwalitatief wetenschappelijk onderzoek (‘evidence-based’) helpen ons keuzes te maken. Hierbij moet worden gewaakt over de onafhankelijkheid van de mechanismen die dit ‘bewijs’ bepalen. We kennen er ook een finaliteit aan toe. Daarom willen we een op waarden gebaseerd debat voeren of er budgettaire en ethische grenzen zijn aan medische kosten.
We formuleren gezondheidsdoelstellingen als instrument voor de uitwerking van een langetermijnstrategie voor de gezondheidszorg. Streefdoelen zijn een noodzakelijke voorwaarde om het gezondheidsbeleid te sturen en om te bepalen welke investeringen prioriteit krijgen. Ze maken het mogelijk om vooruitgang te monitoren en de publieke verantwoordelijkheid te verhogen, zowel qua gekozen prioriteiten als qua prestaties van het beleid. Vlaanderen werkt al jaren met gezondheidsdoelstellingen. Federaal is dit nog niet het geval. Op beide niveaus zijn meetbare en specifieke gezondheids(zorg)doelstellingen nodig, gekoppeld aan termijnen waarbinnen deze moeten worden gerealiseerd en met aanduiding van organisaties die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering ervan.
Om een kwalitatieve, toegankelijke en betaalbare zorg te garanderen blijft een sterke overheidsregulering noodzakelijk op het vlak van erkenning, programmering, toezicht op kwaliteit en prijsvorming.
Via zorgstrategische planning komen we tot een evenwichtige spreiding van het Vlaamse zorgaanbod, in functie van geografische zorgnoden en met garantie voor kwaliteit.
Voor alle welzijns- en zorgsectoren moeten passende kwaliteitsindicatoren worden uitgewerkt. Deze kwaliteitsindicatoren moeten zo snel en zo breed mogelijk worden geïmplementeerd, zodat op basis van de resultaten – die zo transparant mogelijk moeten zijn – beleidsprioriteiten kunnen bepaald worden (bv. in het kader van de vermindering van praktijkvariatie en het tegengaan van zinloos medisch handelen).
We houden vast aan het instrument van de programmatie. De programmatie bepaalt, met het oog op een evenredige spreiding afhankelijk van de behoeften en aan de hand van objectief meetbare criteria, de planning in de tijd en ruimte. Hetzij van het maximale aantal voorzieningen, woonzorgnetwerken en verenigingen, hetzij het maximale aantal plaatsen in voorzieningen, hetzij het maximale aantal subsidiabele uren woonzorg die een voorziening mag aanbieden, hetzij het maximale aantal subsidiabele personeelsleden van een voorziening. We houden hierbij rekening met budgettaire marges. Waar mogelijk moeten innovatieve pilootprojecten prioriteit krijgen inzake programmatie en vergunning.
We onderzoeken hoe we meer kunnen gebruik maken van het instrument van de openbare aanbesteding om producten of diensten in te kopen.