Een goed veiligheidsbeleid is niet alleen reactief en repressief maar ook preventief. We kiezen resoluut voor een ketengerichte en integrale veiligheidsaanpak. Een ‘ketenbenadering’ betekent, inspelen op de gehele veiligheidsketen, dus ook op preventie en nazorg en niet alleen op de repressieve aanpak. Als schakels van de keten volgen preventie, reactie, repressie en nazorg elkaar immers logisch op. Het is fundamenteel dat men voor de aanpak van elke veiligheidsproblematiek voldoende aandacht besteedt aan iedere schakel van de keten. Daarbij wordt ook rekening gehouden met de beschikbare capaciteit en de afstemming op elkaars prioriteiten. Een keten is immers maar zo sterk als haar zwakste schakel.
De preventieve aanpak is tweeledig. Hij omvat vooreerst socio-preventieve maatregelen, waarbij de talrijke sociale actoren in onze samenleving worden ondersteund en waar nodig versterkt (onder meer in de zorgsector en de hulpverlening, het onderwijs, de diensten voor het maatschappelijk welzijn, de straathoek- en buurtwerkers van gemeente, provincie of gemeenschappen en gewesten…). Daarnaast zijn er ook ‘harde’ preventieve maatregelen die specifiek gericht zijn op criminaliteitspreventie of beveiliging (zoals bv. inbraak- of diefstalpreventiecampagnes, politiepatrouilles op hotspots, bewaking door private veiligheidsdiensten, techno-preventieve maatregelen, preventieve bestuurlijke maatregelen…).
Straathoekwerkers, verenigingen, gezondheids- en welzijnsdiensten, drugpreventie, projecten van sociale ontwikkeling, onderwijs, organisaties en socio-preventieve actoren, hebben een belangrijke taak in het voorkomen van grensoverschrijdend gedrag. Daarnaast moet voldoende aandacht gaan naar sociale preventie. Als mensen zich gelukkig en deel van de samenleving voelen, nemen de kansen op grensoverschrijdend gedrag af. ‘Onwelzijnsfactoren’ leiden daarentegen tot onveiligheid, hoewel ze nooit een excuus kunnen zijn voor gewelddadig of delinquent gedrag. Iedereen draagt immers altijd een eigen verantwoordelijkheid. Inzetten op welzijn, zorgen voor goede huisvesting, bestrijden van armoede, bieden van gelijke kansen en non-discriminatie verzekeren, maken dus ook deel uit van zo’n ketengerichte aanpak.
De repressieve aanpak sluit daarop aan. Hij bestaat zowel in de bestuurlijke handhaving en administratieve sanctionering door controle- en inspectiediensten, als in de strafrechtelijke aanpak door de politie en het gerecht.
Tenslotte bestaat het sluitstuk van de keten uit de nazorg ten aanzien van slachtoffers, maar ook de aanpak en re-integratie van daders en de normalisering van de maatschappij.
Naast een integrale en geïntegreerde aanpak vereist een effectief veiligheidsbeleid ook complementariteit en een vertrouwensrelatie in de samenwerking op lokaal, deelstatelijk, federaal, Europees en internationaal niveau.
Een efficiënt veiligheidsbeleid dat berust op de complementariteit tussen de diensten veronderstelt adequate mechanismen voor informatiedeling tussen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, met inachtneming van ieders opdrachten. Zeker wat radicalisme en terrorisme betreft, moet aan die informatiedeling gestalte gegeven worden door gemeenschappelijke databanken die de informatiedoorstroming verzekeren zowel op het federale niveau als ten aanzien van het lokale niveau.
Om een ketengerichte en integrale aanpak mogelijk te maken is het verder ook belangrijk dat de tussenschotten tussen de verschillende actoren in de keten worden weggewerkt, zonder daarbij afbreuk te doen aan het respect voor eenieders finaliteit en bevoegdheden. Het delen van informatie met elkaar is een kritieke succesfactor om tot meer samenwerking en coherentie in het beleid te komen. Er moet een wettelijke uitzonderingsgrond worden voorzien in het strafwetboek om toe te laten dat deze informatie in het kader van een overleg wél ongestraft kan worden gedeeld tussen de verschillende deelnemers aan dat overleg, ongeacht of ze zelf gebonden zijn door een beroepsgeheim, geheim van het onderzoek of een discretieplicht. Daarnaast moet ook worden voorzien in vorming voor hulpverleners over de contouren van hun beroepsgeheim of discretieplicht.
CD&V hanteert tot slot het begrip ‘jeugddelinquentierecht’ en niet ‘jeugdrecht’ als aanduiding voor de toekomstige regeling voor kinderen en jongeren die als misdrijf omschreven feiten hebben gepleegd of hiervan verdacht worden.