In de decennia na de Tweede Wereldoorlog is de overheid meer gaan ingrijpen in de economie. Vanaf de jaren 90 van de vorige eeuw keerde dat. Overheidsbedrijven werden geprivatiseerd, in een grote wereldwijde dereguleringsgolf. De crisis van de voorbije jaren heeft aangetoond dat een te grote deregulering en privatisering, met beperkt toezicht, niet tot de beste resultaten leiden voor de samenleving als geheel.
Het is enigszins paradoxaal. Enerzijds leeft de bekommernis dat de overheid te betuttelend is en geen ruimte laat voor initiatief en vernieuwing. Anderzijds is er op tal van domeinen een vraag naar de overheid die ‘het maar moet oplossen’. Hoe en waar ligt de balans tussen die twee uitersten?
De overheid heeft een rol te spelen in de economie. De perfecte vrije markt bestaat niet altijd, er zijn marktimperfecties die optreden van de overheid noodzaken. Zo zijn er initiatieven die een dergelijke investering vereisen dat ze quasi een natuurlijk monopolie vormen, bv. waterdistributie. Als je dit overlaat aan de marktwerking en de overheid belet een rol te spelen, eindig je met een machtige monopolist tegenover machteloze consumenten. De informatie nodig om de juiste beslissing te nemen, is soms zeer asymmetrisch. Als een arts en een patiënt-cliënt een overeenkomst moeten sluiten over een behandeling, is die zieke daarbij niet in staat de kwaliteit te beoordelen van wat de arts voorstelt. Niet alle kosten en baten verbonden aan bepaalde producten en investeringen kunnen via de prijs verrekend worden door diegene die ze maakt (zogenaamde ‘externaliteiten’). Daardoor dreigen, zonder overheidsinterventie, soms onderinvesteringen (bv. wegeninfrastructuur, onderwijs) en wordt de samenleving opgezadeld met belangrijke lasten (bv. op het vlak van milieu).
Het is goed dat de overheid er alles aan doet om mensen te versterken in hun zoektocht naar betekenis en hun plek in de samenleving. Dat kan door hen te versterken (bv. onderwijs) of hen te wijzen op het belang van maatschappelijke verantwoordelijkheid. Mensen in contact brengen met elkaar is belangrijk. Het is dan ook de moeite waard kleinschaligheid en nabijheid te promoten, zowel bij mensen als bij bedrijven en organisaties. Technologieën en ICT-toepassingen die dat stimuleren, zijn dan ook bijzonder welkom (bv. apps, deeleconomieplatformen).
Ook het belang van de component ‘duurzaamheid’ in onze economie wordt almaar belangrijker. Het gaat dan in het bijzonder over de transitie naar een klimaatneutrale en grondstofzuinige economie. De overheid moet deze transitie mee op gang trekken door een langetermijnbeleid uit te werken, gecombineerd met voldoende sturende kortetermijnmaatregelen. De overheid moet zorgen voor gepaste normering en regelgeving.
Door globalisering en integratie van de wereldeconomie zijn er grote verschuivingen geweest in de productie. Het gevolg zijn enorme handelsstromen. Maar zijn al die stromen wel nuttig? Wat voor zin heeft het allerlei producten van de ene kant van de wereld naar de andere kant te transporteren? Welke impact heeft dat op het milieu? Ook is er een gevoel van oneerlijke concurrentie. “Wij hebben strenge regels, de rest niet en toch worden hun producten toegelaten”. Daarom willen we korte waardeketens in de economie stimuleren. Om de wereldeconomie terug in balans te brengen. 3D-printing bv. zet het idee van specialisatie, centrale (massa)productie en economische delokalisering op zijn kop. Het heeft een enorm potentieel voor nieuwe productieprocessen. Maar ook voor decentrale productie. De verwachting is dat decentrale productie opnieuw aan belang zal winnen door de hoge energie- en milieukosten van (wereldwijd) transport. Dat kan onze maakindustrie nieuwe impulsen geven.
Als we vinden dat we een goed model hebben opgebouwd op sociaal vlak of milieuvlak, moeten we dit ook verdedigen. Zowel positief door ons model te promoten en te verspreiden, als defensief door andere modellen te blokkeren. Dat kan binnen Vlaanderen en België door sanctionerend op te treden of bepaalde praktijken en productieprocessen te verbieden. En binnen Europa en internationale instellingen door te streven naar een gelijk speelveld met opwaartse convergentie en handelsbeperkingen voor producten die niet aan onze normen, in het bijzonder onze sociale en ecologische, voldoen.
Overheid als regelgever
Een eerste rol van de overheid is die van regelgever. Daarmee bedoelen we meer dan het opleggen van gebods- en verbodsregels. Dat blijft uiteraard nuttig om gedrag te sturen. We zien echter ook een rol voor de overheid om kaders vast te leggen, waarbinnen mensen en bedrijven hun ding kunnen doen. Op die manier zorgt de overheid voor duidelijke regels over wat kan en niet kan, bewaakt ze een gelijk speelveld voor iedereen, wordt vrij initiatief en creativiteit van mensen en bedrijven gestimuleerd.
De uitwerking van kaders wil niet zeggen dat de overheid laks op alles toekijkt. Wij verwachten van de overheid dat ze via een langetermijnvisie richting geeft aan de maatschappij. Zo draai je ook de wetmatigheid om dat wetgeving per definitie achter de feiten aan holt. Door regels op te leggen en normen en standaarden te eisen, loopt de overheid juist voorop. Via normering kan bv. een goede voedselkwaliteit bekomen worden of het energiepeil van gebouwen verbeterd worden. Het voordeel van zo’n aanpak is dat het niet de overheid is die per se de ‘winnende technologie’ moet kiezen. Bedrijven en organisaties worden uitgedaagd om mee naar oplossingen te zoeken. De overheid stimuleert en versnelt het proces.
De overheid moet toezien op het respect voor fundamentele waarden in de economie, zoals eerlijke handel en het verbod op kinderarbeid.
In een competitieve wereld, moeten we onze voorsprong op anderen houden. Ook al lijkt dit op het eerste zicht contradictorisch, strenge langetermijnregelgeving, in combinatie met de uitbouw van gespecialiseerde kennis in bedrijven en onderzoekscentra, leidt tot succes, met performante bedrijven en sectoren als eindresultaat. Vlaanderen, Brussel en België kunnen hier een voortrekkersrol vertolken (‘first-mover advantage’).
Voorwaarde is dat de overheid niet te pas en te onpas regels oplegt, maar dit op een intelligente manier doet. Dat betekent dat we goed nadenken over wat we willen bereiken en op welke manier. Dat ook goed wordt uitgelegd waarom men reguleert. Dat op voorhand gekeken wordt naar de impact van regelgeving. Is die wel proportioneel naar lasten voor mensen en bedrijven toe? Dat op een efficiënte manier informatie wordt ingewonnen. Daarnaast moet nagedacht worden over hoe er meer return kan zijn van deze verzamelde informatie en hoe overheid en bedrijven daar gebruik van kunnen maken. Indien er sprake is van deregulering, mag die niet ten koste gaan van de rechtsbescherming van kwetsbare mensen die, bijvoorbeeld door hun zorgbehoevendheid, in een ongelijke verhouding staan tot andere mensen of organisaties.
Een belangrijke dimensie van regelgeving is welk niveau het meest geschikt is om deze regelgeving uit te werken. En waar heeft ze de grootste impact? Deze discussie is niet zonder belang. In veel economische kwesties kunnen we ons afvragen of Vlaanderen, Brussel en België wel de juiste schaal zijn om zaken aan te pakken. De economie is Europees en globaal. In ons eentje veranderen we de wereld niet. Daarom willen we dat bepaalde zaken sowieso op Europees niveau vastgelegd worden. Voor sommige zaken vinden we dat wereldwijde afspraken nodig zijn. Deze vraag kwam al naar boven bij de controle op de banken en de economie en bij grote milieu- en klimaatvraagstukken.
Kunnen we ‘sunset-clauses’ invoeren die elke paar jaar ingevoerde regelgeving fundamenteel in vraag stellen? We willen ook langetermijndoelstellingen met flexibele, (opwaarts) te herziene, tussentijdse doelstellingen. We kunnen ons afvragen of dat best per sector gebeurt (bv. energie, bouw, afval) of eerder thematisch (bv. klimaat, energie, materialen).
Regulering zou bedrijven moeten aanzetten een bepaald vooropgesteld doel te bereiken, toegevoegde waarde te creëren en te innoveren op een maatschappelijk verantwoorde manier. Zo zijn bedrijven ook echt ‘betrokken’ bedrijven.
Overheid als ondernemer
De overheid kan als regelgever heel wat bereiken en de samenleving in een bepaalde richting sturen. Soms is dit niet voldoende en moet de overheid zelf optreden. Door haar economisch gewicht kan de overheid een significante impact hebben op de economie. De overheid heeft ook een voorbeeldrol. Ze moet het goede voorbeeld geven door milieu-, sociale en innovatieve elementen mee te nemen in haar promotie- en aanbestedingsbeleid.
De idee bestaat dat de overheid per definitie te groot en te log is en we een kleinere overheid nodig hebben. Maar is dat wel zo? Een even belangrijke vraag is namelijk wat die overheid doet en wat de kwaliteit van haar werk is. Heel wat nieuwe producten ontstonden op basis van technologieën en onderzoek gefinancierd en/of georganiseerd door de overheid. Het internet bijvoorbeeld. Aan sommige onderzoeken zijn immers dermate grote risico’s verbonden dat de privésector ze niet wil lopen. Ook het feit dat de overheid kan zorgen voor een grote uitrol van bepaalde ideeën, diensten of goederen, maakt haar tot een potentieel sterke speler.
Daarom vinden we dat de overheid risico moet durven nemen en zich moet inlaten met nieuw onderzoek, nieuwe technologieën en nieuwe producten. Hiermee komt de overheid niet alleen tegemoet aan bestaand marktfalen maar creëert en vormt ze ook nieuwe markten. Samen met regelgeving en stimuli kan de overheid ervoor zorgen dat private spelers gemobiliseerd worden.
Door onderzoeksnetwerken tussen universiteiten, onderzoeksinstellingen en bedrijven te stimuleren, kan een deel van deze taak automatisch vervuld worden, zonder dat de overheid sectoren uit het niets moet ontwikkelen en beslissingen te veel overgelaten worden aan politici en bureaucraten. Dat neemt niet weg dat de overheid voldoende financiering moet voorzien voor onderzoek en ontwikkeling. Daarom is het goed een groeipad vast te leggen op middellange termijn zodat de absorptiecapaciteit voor middelen door zowel grote als kleine bedrijven geleidelijk aan mee wordt opgebouwd.
Daarnaast vinden we dat de overheid ook actiever mag tussenkomen in die sectoren waar grote maatschappelijke uitdagingen liggen: gezondheidszorg, ouderenzorg, klimaat en energie. Hier zou de overheid heel gericht onderzoek moeten kunnen promoten en financieren. Overheidsinvesteringen moeten de maatschappelijke ‘winst’ van onderzoek en ontwikkeling vergroten.
De overheid moet zelf geen bedrijven runnen, maar we vinden wel dat ze strategische participaties mag aanhouden in bedrijven. Dat versterkt de band tussen technologische en innovatieve doorbraken, mogelijk gemaakt door investeringen met belastinggeld, en de winsten die eruit voortvloeien. Want waarom zou enkel de private sector winsten mogen innen van die investeringen? Nuance in het debat is nodig. Zeker als we vaststellen dat de overheid moet ingrijpen als het slecht gaat, ongeacht het aandeelhouderschap. Dan is het beter dat de band van in het begin duidelijker is.
In het bijzonder willen we jonge innovatieve starters ondersteunen door risicokapitaal ter beschikking te stellen. Ze hebben het vaak moeilijk private financiering te vinden. Nochtans zijn starters broodnodig voor de dynamiek van onze economie.