De Vlaamse gemeenten besturen goed en, internationaal gezien, zeer zuinig. Ze genieten van alle overheden veruit het meeste vertrouwen bij de burger. Lokale besturen moeten over voldoende bestuurskracht beschikken. Bestuurskracht is immers de graadmeter om na te gaan of men in staat is de eigen bevoegdheden naar behoren uit te oefenen. Het optimaliseert de dienstverlening door een lokaal bestuur niet en het is bijgevolg zinloos om op basis van het subsidiariteitsbeginsel bevoegdheden te decentraliseren richting lokale besturen als ze niet in staat zijn die bevoegdheden daadwerkelijk uit te oefenen.
Een lokaal bestuur moet minstens in staat zijn om zijn kerntaken te vervullen. Het zijn de taken waar de overheid noodzakelijk moet optreden. Deze taken kunnen zowel beleidsbepalende als medebewindstaken zijn (bv. openbare werken, ruimtelijke ordening, stedenbouw, milieu). Ze kunnen ook uitvoerend zijn, als partner van hogere overheden (bv. taken inzake bevolking, burgerlijke stand). Voor de andere taken moet het lokale bestuur facilitator en regisseur zijn, het beleid uitstippelen, maar niet zelf uitvoeren. Enkel wanneer de noden niet voldoende worden gelenigd, moet het lokale bestuur in die niet-kerntaken als actor optreden. In dat geval wordt het immers wel, minstens tijdelijk, een kerntaak voor het lokale bestuur.
Een zekere schaalgrootte voor lokale besturen is dan ook nodig, zowel geografisch, demografisch en organisatorisch, als inzake financiële en fiscale draagkracht. Bestuurskracht is echter niet te vatten in absolute cijfers of in een mathematische combinatie van onderscheiden parameters, maar dient lokaal kwantitatief en kwalitatief getoetst te worden. Daarom moet een schaalvergroting steeds van onderuit, vanuit de lokale besturen, beoordeeld worden. De grenzen van de ondergeschikte besturen mogen hierbij geen hindernis zijn. We ondersteunen initiatieven om het maatschappelijk draagvlak te verbreden en vanuit de Vlaamse overheid hiervoor incentives te geven.
We kiezen ondubbelzinnig voor het behoud van de provincie als een volwaardig bestuursniveau tussen het lokale en het Vlaamse niveau. De afstand tussen de burger en het bovengemeentelijk bestuur (gewest, gemeenschap en federale staat) is soms immers te groot. Bovendien worden bepaalde bevoegdheden beter op een tussenniveau uitgeoefend omdat ze nu eenmaal het lokale belang overstijgen, maar anderzijds te regionaal zijn om optimaal door de deelstaten of de federale overheid behartigd te worden. Op dat geografisch niveau moet de provincie dan ook verder blijven bestaan, omdat het de volwaardige regisseur is van streekbeleid en gebiedsgerichte samenwerking, zowel bij de invulling van de eigen bevoegdheden als voor de uitvoerende taken van de federale staat en de deelstaten. Indien voor het goed functioneren van het beleid de betrokkenheid van persoonsgebonden en culturele bevoegdheden noodzakelijk is, wordt hierover, in het kader van de gebiedsgerichte samenwerking, overleg gepleegd met de andere bestuursniveaus om zo tot de juiste bestuurlijke afspraken te komen. Op basis van dit overleg dienen de provincies in staat te zijn om hun bestuurlijke verantwoordelijkheid op te nemen.
Ten aanzien van de Vlaamse gemeenten en provincies vragen wij hervormingsrust en we verzetten ons dan ook tegen de verdere inperking van de provinciale bevoegdheden of de aantasting van hun bestuurskracht.
Een lokaal bestuur mag er niet alleen voor staan. Lokale besturen moeten kunnen samenwerken voor het uitoefenen van bepaalde taken die zij niet alleen of slechts moeilijk aankunnen. Ze moeten zich intergemeentelijk kunnen verenigen. Deze samenwerkingsverbanden en regionale netwerken moeten ontstaan van onderuit en zorgen voor efficiëntiewinsten in de uitvoering van die taken. Niet alle bevoegdheden die op lokaal niveau moeten worden uitgeoefend, moeten immers per se door stad of gemeente zélf worden uitgevoerd. Daarnaast moeten gemeenten ook de mogelijkheid hebben om hun slagkracht te verhogen door het organiseren van interbestuurlijke samenwerking met andere besturen, onder meer de provincies. Een duidelijke en werkbare decretale regeling op de interbestuurlijke samenwerking blijft noodzakelijk.
Samenwerkingsverbanden mogen het lokale bestuur echter nooit naar de achtergrond dringen. Het lokale bestuur moet de sturende kracht blijven. Samenwerkingsverbanden dienen zich principieel enkel bezig te houden met de uitvoering van bepaalde opdrachten. Intergemeentelijke samenwerkingsverbanden en regio’s – als gevolg van zogenaamde regiovorming – mogen dus in geen geval uitgroeien tot een nieuwe, bijkomende bestuurslaag die aan democratische controle door lokale verkozenen zou ontsnappen. Op heden is dat in sommige omvangrijke en/of belangrijke intercommunales wél het geval, terwijl de provincies, als bestuurlijk en democratisch niveau tussen gemeenten en hogere overheden, hun bevoegdheden ontmanteld en hun bestaansrecht in vraag gesteld zien. Het kan niet de bedoeling zijn het ene intermediaire bestuursniveau te ontmantelen om een ander in de plaats te krijgen dat bovendien aan een democratische controle ontsnapt. Wij vinden dat beslissingen met een grote impact op mensen principieel genomen moeten worden door een duidelijk herkenbaar bestuur dat door de bevolking zelf ter verantwoording kan geroepen worden. Dat kan zowel via de gemeente, al dan niet met doorwerking in het samenwerkingsverband, als via de provincie. Een herschikking van bevoegdheden tussen het gewestelijke en het lokale niveau is een minimum. Bij een interne Brusselse hervorming moet het zwaartepunt verschuiven van de gemeente naar het gewest.
Tevens moet er in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een eengemaakte politiezone komen met het oog op een efficiënter beleid.
Tot slot moet de financiering van lokale besturen door hogere overheden verlopen via transparante en duidelijke mechanismen, gebaseerd op een evenwichtige verhouding, op grond van duidelijke en objectief meetbare factoren en indicatoren (bv. inwonersaantallen, open ruimte, fiscale draagkracht, sociale noden, socio-economische en demografische factoren). Voor bepaalde taken of functies die slechts een aantal lokale besturen (kunnen) opnemen, moet bijkomende en specifieke financiering worden voorzien. De totale financiering van een lokaal bestuur vanuit de hogere overheden moet per inwoner evenwel binnen een welomschreven en redelijke vork blijven die van toepassing is op alle lokale besturen.