Een betrokken overheid die zo dicht mogelijk bij de mensen wil besturen, moet ook de betrokkenheid van mensen, middenveld en ondernemingen vergroten. Hoe meer een beslissing gedragen wordt, hoe meer mensen en ondernemingen zich bij het beleid en hun overheid betrokken voelen. Een betrokken overheid besteedt met andere woorden veel belang aan participatie, aan inspraak en aan betrokkenheid. Ze bieden de overheid de mogelijkheid de noden en verwachtingen van de bevolking en de ondernemingen beter te leren kennen.
Een betrokken overheid is een overheid die openstaat voor vernieuwingen en nieuwe uitdagingen en samen met burgers, wetenschappers, middenveld en deskundigen vooruitkijkt en plant om toekomstige uitdagingen (klimaat, energie, verkeer, demografische veranderingen…) aan te kunnen. Een betrokken overheid ziet inwoners, burgers, middenveld niet alleen als ‘klanten’ maar ook als partners in het beleid. Zij kan met respect en deskundigheid deze betrokkenheid in de beleidsprocessen operationaliseren en integreren.
Huidige participatiemodellen zijn vaak gebaseerd op overleg met en advies door talrijke middenveldorganisaties. Zij zijn een rijkdom voor de samenleving. Het beleid werd vaak verbeterd door bv. adviesraden. Het participatielandschap is de voorbije jaren sterk gewijzigd. Door scholing en emancipatie voelen meer mensen zich geroepen deel te nemen aan het beleid of minstens hun stem te laten horen. Participerende burgers willen graag de regie over de kwaliteit van hun leefomgeving zelf in handen nemen en hun kennis, kunde en middelen nuttig inzetten. Dat leidt tot meer directe betrokkenheid bij projecten die tastbaar een invloed hebben op de eigen levenskwaliteit, die van hun kinderen en hun leefomgeving.
Vaak gaat het om doelgerichte, tijdelijke engagementen in een concreet en tastbaar project. Het risico bestaat dat eerder het eigen belang naar voren wordt geschoven, terwijl de overheid beslissingen moet nemen vanuit het algemeen belang en ook een stem moet geven aan zij die niet actief zijn in burgerbewegingen.
Bovenstaande stelt de overheid voor uitdagingen. De overheid kan en mag immers niet voorbijgaan aan burgerparticipatie in verschillende vormen. Energie van zoveel mensen mag niet verloren gaan. Anderzijds moet de overheid ook keuzes maken in het algemeen belang en voor het groter geheel. Het vereist een nieuw samenspel tussen burgerschap, middenveld en leiderschap.
De overheid moet inspraak en betrokkenheid positief benaderen. Dat betekent bv. dat participatietrajecten tijdig en vroeg in de besluitvorming starten. Een participatietraject opstarten nadat de beslissing al quasi-definitief is, is niet zinvol. Men moet ook tijd durven nemen voor participatietrajecten. Het gaat om het hele proces, niet om een momentopname of het advies op zich. De overheid moet er zich ook durven toe verbinden met dit traject rekening te houden bij het maken van uiteindelijke beleidskeuzes. Participatie zonder resultaat is nutteloos, vergroot het wantrouwen ten aanzien van de overheid en verkleint de betrokkenheid van de burger. Het is aan de verkozen mandatarissen om op voorhand het kader waarbinnen de participatie plaatsvindt te bepalen en achteraf beleidskeuzes te maken, er de politieke verantwoordelijkheid voor te dragen en ze uit te leggen.
Anderzijds moet de mate waarin participatietrajecten werden aangewend en daadwerkelijk een invloed hadden op een beleidsbeslissing ook worden meegenomen in het vervolg van de procedure. Eens een advies gegeven, kan men niet beweren dat men niet gehoord werd in bv. een openbaar onderzoek. Bij grote infrastructuurwerken moet het mogelijk zijn dat, indien het parlement met 2/3 achter het project staat, de goedkeuringsprocedures sterk versneld worden.
Gezien de diversiteit aan participatiemodellen en -deelnemers (bv. ‘klassiek’ middenveld, verenigingen, burgerinitiatieven, buurtcomités) en de variërende intensiteit ervan, moet de overheid ook de impact van participatietrajecten diversifiëren. Ze moet op verstandige wijze omgaan met het verschil tussen een representatieve organisatie die mee verantwoordelijk is en een buurtcomité dat protesteert tegen een bepaald project in de buurt. Het is dan ook logisch dat verschillende vormen van inspraak en participatie aan verschillende voorwaarden gebonden zijn, maar uiteindelijk ook andere gevolgen hebben. Zo’n gediversifieerd model moet gebaseerd zijn op een aantal parameters: bv. de mate van representativiteit voor de samenleving, de duurzaamheid van het engagement, de verantwoordelijkheid inzake de onderscheiden (positieve en negatieve) aspecten van het beleid, het al dan niet bestaan van een consensus tussen de verschillende participerende partners en de kwaliteit van de advisering. Voor de ontwikkeling van een 'smart city' in Vlaanderen en Brussel zijn dergelijke participatieprocessen (co-creatie) een essentiële pijler: de bevolking moet de keuzes kunnen maken op welke domeinen steden zich inzetten om aan de hand van digitale toepassingen het welzijn van de bevolking te verbeteren.
Wij kiezen principieel voor opbouw van onderuit. Eerst moet de bevolking voldoende geïnformeerd worden. Informatie is immers noodzakelijk voor participatie en burgerbetrokkenheid. In een tweede situatie moet voorzien worden in grondige consultatie, voorafgaand aan een beslissing of procedure, van de burgerinitiatieven die zich op tijdelijke, projectmatige of situationele wijze organiseren.
Een nog sterkere beleidsbeïnvloeding is voorbehouden voor de structurele participatie via adviesraden. Door een gedegen samenstelling ervan, organisatorisch bepaald door de overheid, kan men tot een sterke representativiteit van de samenleving en vertegenwoordiging van verschillende belangen komen. Klassieke middenveldorganisaties spelen hier een vooraanstaande rol in, maar de samenstelling mag niet tot hen beperkt zijn. Afhankelijk van de beleidssector en het bevoegdheidsniveau, kan een andere samenstelling, met andere partners, zich opdringen. Ook moet de overheid erop toezien dat het deel van de bevolking dat moeilijker te bereiken is, voldoende gehoord en betrokken wordt. Van deze adviesraden verwachten we overigens veel. Ze moeten niet alleen reactief in een beslissingsproces advies geven, maar ook proactief adviseren. Daarom is het noodzakelijk de concrete invulling van inhoudelijke beleidssectoren of thema’s beheersbaar te houden, zonder te vervallen in een wirwar van en overtal aan adviesraden door te grote specialisatie.
Een laatste en meest doorgedreven vorm van participatie is tenslotte het medebeheer door organisaties uit de ‘civil society’. Bovenop de aan adviesraden gestelde eisen van representativiteit en vertegenwoordiging, verlangen we van deze partners dat ze ook verantwoordelijkheid dragen voor het gevoerde beleid en de genomen beslissingen. Meer dan elders moet de overheid hier waken over de mate waarin de betrokken partners representatief zijn voor en gedragen worden door de groep(en) in onze samenleving die zij vertegenwoordigen.