Vorig jaar behandelden de regionale Invorderingscentra van Financiën 4.423 dossiers die de poogden om een vrijstelling van nalatigheidsintresten te bekomen. Dat is een stijging met maar liefst 38 procent in vergelijking met 2012, toen 3.196 dossiers werden behandeld. Dat blijkt uit een parlementaire vraag van CD&V-Kamerlid Roel Deseyn aan de minister van Financiën.
De stijging van 38% t.o.v. van 2012 kan te wijten zijn aan verschillende factoren. ‘Het kan gaan om o.m. een stijging van het aantal belastingplichtigen die moeite ondervinden om op tijd hun belastingen te betalen. Het kan ook gaan om meer personen die in een moeilijke financiële situatie zijn terechtgekomen. Daarnaast kan er natuurlijk ook gewezen worden op een eventuele grotere bekendheid bij het publiek van deze mogelijkheid. Deze cijfers bewijzen dat meer en meer gewestelijke directeurs zich moeten uitspreken over dergelijke dossiers.’, legt Roel Deseyn uit, vast lid van de commissie Financiën.
Op de aan de schatkist verschuldigde sommen die niet binnen de wettelijke termijn worden betaald, is een wettelijke intrest verschuldigd voor de achterstallige termijn. De gewestelijk directeur Invordering van de Directe Belastingen kan de belastingplichtige echter vrijstelling verlenen van alle (of een deel van die) nalatigheidsintresten. De voorbije drie jaar (2012-2014) werden in totaal 10.947 dossiers behandeld, met 2014 als uitschieter. In 2013 behandelden de regionale invorderingscentra 3.328 dossiers tot vrijstelling van nalatigheidsintresten.
De meeste aanvragen tot vrijstelling werden in de betrokken periode ingediend in Brussel, dat twee regionale kantoren heeft, en Oost-Vlaanderen. In de betrokken invorderingscentra werden meer dan 1000 dossiers behandeld: 1.198 in Brussel 1, 1.028 in Brussel 2 en 1.025 in West-Vlaanderen. De minste aanvragen gebeurden in Waals-Brabant (326 dossiers op drie jaar) en bij het Bijzonder Invorderingscentrum: 353 dossiers op drie jaar.
Deseyn vroeg ook naar de verhouding gunstige versus ongunstige beslissingen. Uitschieters vielen er niet op te merken: meestal worden tussen 1/3e en de helft van de aanvragen tot vrijstelling goed of afgekeurd. Een enkel aspect was wel opvallend: in de meeste invorderingscentra steeg het aantal ongunstige beslissingen over de drie jaren heen.
De minister geeft in zijn antwoord echter mee dat de centrumdirecteurs een gemotiveerde beslissing nemen op basis van het invorderingsdossier en het verzoek van de belastingplichtige. Het aantal gunstige beslissingen is volgens de minister dus afhankelijk van de feitelijke elementen in het dossier, de solvabiliteit en de motivatie van de belastingplichtige.
Deze feitelijke elementen zijn heel belangrijk voor de gewestelijke directeuren om uit te maken of er een gunstig gevolg kan gegeven worden aan de ingekomen dossiers. Deze ruime beoordelingsbevoegdheid heeft ook betrekking op dossiers die binnenkomen na fouten door de belastingadministratie. ‘In ieder geval moet de gewestelijke directeur een duidelijke motivering opnemen, waarom hij wel of niet beslist tot een kwijtschelding van de nalatigheidsinteresten. Het is dus voor de belastingplichtige aangewezen om een concreet dossier op te maken met duidelijke en bewijzen, die zijn situatie kunnen verantwoorden.’, zegt Deseyn.
De procedure om kwijtschelding te bekomen berust volgens het Rekenhof op een zwakke juridische grondslag. De volledige uitwerking is de verantwoordelijkheid van de fiscale administratie, maar er bestaat tot op heden geen uniforme procedure. Daarnaast klaagt het Rekenhof ook over het gebrek van algemene cijfers en onderzoeksverslagen in het jaarverslag van de administratie. Een beleidsevaluatie dringt zich op en daarom vraagt Deseyn dat de bevoegde minister deze bevoegdheid uniformiseert in het kader van de gelijke behandeling van belastingplichtigen en daarnaast integreert in de nieuwe algemene genaderechtprocedure.