Wijziging decreet sociaal-cultureel werk speelt in op nieuwe maatschappelijke evoluties
24-05-2012
De sociaal-culturele bewegingen[1] kregen tot nu toe enkel een tijdelijke erkenning. Dit leidde steevast tot heel wat administratieve rompslomp en onzekerheid. Het verhinderde hen een project uit te bouwen op langere termijn. Daaraan komt nu een einde. Op initiatief van o.a. Paul Delva (CD&V) keurde de commissie cultuur een decreetwijziging goed, waardoor de maatschappelijke meerwaarde van dit type van sociaal-cultureel werk eindelijk volwaardig wordt erkend.
Op voorstel vanPaul Delva(CD&V), Philippe De Coene (sp.a), Lieven Dehandschutter (N-VA), Bart Caron (Groen),Johan Verstreken(CD&V), Yamila Idrissi (sp.a) en Danielle Godderis-T’Jonck (N-VA), keurde de commissie cultuur in het Vlaams Parlement de wijziging van het decreet van 4 april 2003 voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk goed.
Onzekerheid troef
De evaluatieprocedure van 2009 eindigde voor heel wat bewegingen met een kater. Zes van de 31 organisaties verdwenen uit het decreet. Amper een half jaar later startte voor de overblijvende positief geëvalueerde organisaties een nieuw traject vol onzekerheden. De organisaties dienden een beleidsplan en een subsidieaanvraag in bij de adviescommissie. Deze procedure leidde voor heel wat organisaties - ondanks de lovende commentaren van de adviescommissie - tot een substantieel verlies aan subsidies. De voorbije twee jaar bleek ook eens te meer dat de huidige procedure intens en tijdrovend is voor zowel de bewegingen, de administratie, als de adviescommissie. Daarenboven keken de betrokken bewegingen bij niet-erkenning aan tegen een volledig verlies van subsidies, wat wel erg drastisch was.
Realistische en afgewogen wijzigingen
Daaraan komt nu een einde. Sociaal-culturele bewegingen krijgen voortaan een volwaardige erkenning. Ze kunnen niet langer van de ene op de andere dag hun subsidies verliezen. Daardoor is het mogelijk voor deze organisaties om een langetermijnstrategie te ontwikkelen.
Om dit (ook budgettair) mogelijk te maken …
- … bepaalt de nieuwe regeling een maximaal aantal organisaties die aanvaard kunnen worden als nieuwe beweging. Bovendien zijn de organisaties alleen zeker van het minimum of het bedrag dat ze reeds in de vorige beleidsperiode ontvingen. Om extra middelen aan te vragen, moeten zij langs een adviescommissie passeren;
- … wordt uitgegaan van een evenwichtige verhouding met de andere werksoorten (verenigingen, vormingpluscentra, vormingsinstellingen) in het decreet;
- … verliezen bewegingen met een negatieve eindevaluatie de volgende beleidsperiode 10% van hun subsidiebedrag. Twee negatieve eindbeoordelingen in opeenvolgende beleidsperiodes resulteren in de uitsluiting van de beweging voor subsidiëring in de volgende beleidsperiode;
Kortom: organisaties kunnen hun werking gedurende de beleidsperiode bijstellen, het resultaat van de eindevaluatie is minder drastisch dan bij de huidige procedure, en meer in evenwicht met de andere werksoorten binnen het decreet. Tegelijk wordt de dynamiek binnen de groep bewegingen bewaakt door een uitsluiting van subsidiëring ingeval van blijvende tekortkomingen.
“Door de vervanging van de tijdelijke door een volwaardige erkenning, apprecieert de overheid het belangrijke maatschappelijke werk van deze organisaties. Zo kunnen ze zich ten volle richten op wat echt belangrijk is: het creëren van een draagvlak voor maatschappelijke verandering,” aldus Paul Delva.
Meer vrijheid
Door een tweede decreetswijziging krijgen de landelijke vormingsinstellingen[2], essentiële partners in het kader van levenslang en levensbreed leren meer vrijheid bij het bepalen van hun aanbod.
Het huidige decreet omschrijft strikte voorwaarden voor vormingsinstellingen om niet-formele educatie te organiseren. De al te rigide regels belemmeren de organisaties om - vanuit hun sociaal-culturele eigenheid - bij te dragen tot een écht lerende samenleving met competente burgers.
Dankzij de wijziging wordt de huidige geïsoleerde plaats van educatie - helemaal in de vrijetijdssfeer, ver weg van elke link met de beroepscontext - opengebroken. Daarnaast creëert het meer mogelijkheden om vorming op te zetten voor specifieke doelgroepen. Op die manier kunnen vormingsinstellingen nauwer aansluiten bij de leerbehoeften van hun deelnemers.
Concreet: kadervorming voor mensen uit de cultuursector blijft onbeperkt mogelijk. Vorming voor professionals uit de non-profit is een nieuwe kans, weliswaar met een beperking van maximum 20% van het totale gesubsidieerde aanbod. Tegelijk wordt meer gesloten aanbod mogelijk gemaakt voor mensen met een educatieve achterstand en voor mensen die omwille van de aard van hun handicap niet kunnen participeren aan het sociaal-culturele vormingsaanbod.
Tenslotte krijgt het evaluatiemodel – een set regels die de evaluatie van de sociaal-culturele organisaties uitstippelt – een update en komt er een herijking van de procedure voor het Steunpunt Socius.
Met deze wijziging van het decreet komen de indieners tegemoet aan de uitdrukkelijke vragen van die sector zoals geformuleerd door de Federatie sociaal-cultureel werk (FOV).