Verlofstelsels in het onderwijs: een complex kluwen
Op dit ogenblik bestaan er in het onderwijs negentien verschillende vormen van loopbaanonderbreking en negen andere stelsels van verlof of afwezigheid. Politiek verlof, omstandigheidsverlof en afwezigheid wegens ziekte, bevalling of nascholing zijn daar niet bij gerekend. In al die stelsels en combinatiemogelijkheden hebben het personeelslid en het schoolbestuur niet langer zicht op wat mogelijk is, en op de effecten op langere termijn.
De mogelijkheid om deeltijds te werken of voltijds thuis te blijven is één van de troeven van het onderwijs en is belangrijk om een goede combinatie van gezin en werk mogelijk te maken.Het aantal personeelsleden dat gebruik maakt van een loopbaanonderbreking of een tijdelijk verlof of tijdelijke afwezigheid is toegenomen. In schooljaar 2010-2011 ging het over 31087 personeelsleden, in schooljaar 2012-2013 over 35049, een toename met 12,75%. In 2010 bevond 19% van het totaal aantal personeelsleden in het onderwijs zich in een of ander verlofsysteem, in 2013 zelfs 21%. In die cijfers wordt gerekend met “fysieke personen” en niet met voltijdsequivalenten. De toename zit vooral in de gedeeltelijke, specifieke en korte loopbaanonderbrekingen, het aantal langere en voltijdse dienstonderbrekingen loopt zelfs sterk terug.
Enkele opmerkelijke cijfers: de “gewone” loopbaanonderbrekingen nemen af (17% minder voltijdse loopbaanonderbrekingen en 18% minder deeltijdse op één schooljaar), tegenover de forse toename van korte loopbaanonderbrekingen wegens bijstand aan een zieke (+26,9% voltijds, +39,34% deeltijds), wegens palliatieve zorgen (+ 17,74% voltijds, + 26,32% deeltijds) en beroepsopleidingen (+ 43,75% voltijds, +5,13% deeltijds).
De mogelijkheden om deeltijds te werken of korte onderbrekingen te nemen zijn bedoeld om een goede combinatie van gezin en werk mogelijk te maken, en om een antwoord te bieden op tijdelijke problemen. Ze worden ook duidelijk daarvoor gebruikt. Een keerzijde van de medaille is dat het voor jonge leerkrachten moeilijker wordt om “zich te vestigen” en om benoemd te worden, omdat de betrekking van de afwezige leerkracht niet vacant wordt. Ook door de toename van de kortere vervangingen wordt de startperiode in het onderwijs langer en wisselvalliger. “Dat kan alleen opgelost worden door specifieke maatregelen om jonge leerkrachten in het vak te houden,” vindt De Meyer. “Maar los daarvan is het hoe dan ook wenselijk om te werken aan een vereenvoudiging van het systeem: het is niet steeds duidelijk of je van het ene naar het andere systeem kan overstappen, en wat het verschil is tussen de diverse mogelijkheden. Als een personeelslid bijvoorbeeld een “afwezigheid voor verminderde prestaties” krijgt, wordt de periode afwezigheid niet meegeteld in de anciënniteit voor het pensioen, maar voor wie een “verlof voor verminderde prestaties” krijgt, telt die periode wel mee. Zowel voor schoolbesturen als voor het personeel is dit geen helder systeem, besluit De Meyer, maar als we het willen hervormen, is er uiteraard sociaal overleg nodig.