Strafuitvoering à la carte?
Eind december kondigde minister van justitie Annemie Turtelboom een grondige reflectie over strafuitvoering aan. Ze wilde een coherent beleid. En korte straffen, die nu nauwelijks worden uitgevoerd, mochten niet langer dode letter blijven. Mooi.
We zijn drie weken verder, en de in het vooruitzicht gestelde discussie dreigt overbodig te worden. De minister reikt immers nu al, in de marge van het wetsontwerp waarmee ze de voorwaardelijke invrijheidstelling wenst te verstrengen, een oplossing aan: het positief injunctierecht bij de strafuitvoering. Door deze techniek kan ze voortaan, uiteraard alleen als het parlement haar plannen goedkeurt, het openbaar ministerie dwingen om bepaalde straffen te laten uitvoeren, ook korte straffen die nu niet uitgevoerd worden.
Voor alle duidelijkheid: daar is niets mis mee. Maar het is niet aan de minister van justitie om zich daarmee in te laten. Dat is immers de taak van het openbaar ministerie, als onafhankelijke vertegenwoordiger van de samenleving. De minister heeft daarin blijkbaar onvoldoende vertrouwen, en meent persoonlijk te moeten ingrijpen. Die houding druist in tegen artikel 151 §1 van de Grondwet, waarin de relatie tussen de minister en het openbaar ministerie duidelijk is vastgelegd. De schaarse uitzonderingen op diens onafhankelijkheid worden op beperkende wijze opgesomd. Om politieke inmenging in individuele dossiers te voorkomen. En om de rechtstaat overeind te houden. Bij die uitzonderingen staat de strafuitvoering niet vermeld.
Wat is de historiek van het wetsontwerp dat Annemie Turtelboom nu indient? Een half jaar geleden kondigde ze een ‘stappenplan tegen straffeloosheid’ aan. Ze streefde naar de uitvoering van alle korte straffen. Later schroefde ze haar ambitie terug tot ‘iets meer strafuitvoering’. Geen probleem. Er zijn vooralsnog onvoldoende cellen voorhanden. Iedereen onder elektronisch toezicht plaatsen is evenmin haalbaar.
Maar toen gebeurde dit: midden juni moest Fouad Belkacem koste wat het kost achter de tralies worden gehouden. Of dit geschiedde door voorlopige hechtenis dan wel door de uitvoering van een korte straf die hem een jaar eerder was opgelegd, maakte minister Turtelboom weinig uit. Het resultaat telde. De uitzondering die de minister bereid was te maken door de korte straf van Belkacem toch uit te voeren deed wenkbrauwen fronsen, ook binnen de parlementaire meerderheid. Niet het feit dat Belkacem de cel in moest was een probleem. Wel dat Annemie Turtelboom in dit dossier, en alleen in dit dossier, tussenkwam, en dat wegens de mediaheisa, waar een minister van justitie boven hoort te staan. Duizenden mensen verkeren in de situatie van Belkacem, maar alleen hij werd opgesloten. Wat alles nog erger maakte: geen enkele rechtsregel gaf de minister de bevoegdheid om in dit concrete dossier tussen te komen. Uiteindelijk beloofde ze de omzendbrief over de niet-uitvoering van korte straffen aan te passen, zodat in bepaalde gevallen, op basis van objectieve criteria, korte straffen toch kunnen worden uitgevoerd. Zoals steeds op bevel van het openbaar ministerie.
Objectieve criteria, gelijke behandeling, prachtig allemaal. Maar in afwachting daarvan komt de minister op de proppen met een volstrekt onaanvaardbare uitzonderingspolitiek. Mocht er ruimte zijn voor uitvoering van korte straffen, graag natuurlijk, maar dan wel volgens vooraf bepaalde objectieve criteria op grond waarvan het openbaar ministerie onafhankelijk beslist. Niet in een systeem waarbij de minister als een Romeinse keizer haar duim omhoog of omlaag houdt. Trouwens, als de minister de mogelijkheid krijgt à la carte het falende strafuitvoeringsbeleid bij te sturen, waarom zou zij zich dan nog inspannen om het probleem ten gronde aan te pakken?
Met het injunctierecht dat de minister voorstelt, wil zij zichzelf de mogelijkheid geven het openbaar ministerie te dwingen cassatieberoep aan te tekenen tegen een uitspraak van de strafuitvoeringsrechtbank. Het is nochtans de taak van de minister om de beslissingen van die rechtbank te respecteren. Ook al is de gevangene die vrijkomt bij de bevolking niet geliefd.
Waarom speelt de minister dit gevaarlijk spel? Wellicht hengelt zij naar populariteit en streeft ze electoraal voordeel na. De bevolking wenst een kordaat optreden in een specifiek geval, de minister treedt op. Daarvoor oogst ze vluchtig applaus. Ten koste van de grondwet, waaraan ze gebonden is. En ten koste van de rechtstaat, die ze als minister van justitie hoort te verdedigen.