Een Belgische werknemer creëert op één uur tijd 35 procent méér waarde dan een gemiddelde werknemer uit de OESO-landen. België is vandaag nog altijd een kampioen op vlak van productiviteit, maar dreigt zijn koppositie te verliezen. De groei van onze productiviteit vermindert namelijk sterker dan in andere landen.
Dat blijkt uit een studie over de Belgische productiviteit die OESO-secretarisgeneraal José Ángel Gurría voorstelt aan minister van werk Wouter Beke. De studie was besteld door premier Charles Michel en voormalig vicepremier Kris Peeters, naar aanleiding van de trage Belgische productiviteitsgroei.
Wouter Beke: “Als de Belgische productiviteit even sterk was blijven groeien als in de jaren ’80 en ’90, lag ze vandaag ruim 20 procent hoger. Ook de lonen zouden dan 20 procent hoger kunnen liggen. We hebben er dus alle belang bij om onze productiviteit hoog te houden. Met deze OESO-studie en met de eerder opgerichte Nationale Productiviteitsraad, willen we uitzoeken wat de oorzaken zijn van onze trage productiviteitsgroei en willen we de gepaste oplossingen vinden. De OESO-studie is een interessant document voor de toekomstige regeringsonderhandelaars.”
José Ángel Gurría heeft dankzij deze studie een duidelijke visie op wat ons land kan doen: “België moet nu actie ondernemen om een brede productiviteitsgroei en een sterke en inclusieve arbeidsmarkten te bevorderen. Dit zijn belangrijke factoren om de levensomstandigheden voor iedereen te verbeteren en we hebben iedereen nodig voor die uitdaging: beleidsmakers, bedrijven, werknemers en sociale partners. We zijn blij dat we een 7-Punten Actieplan kunnen voorleggen dat België zal helpen om een concurrentievoordeel in de wereldeconomie te behouden.”
Een hogere productiviteit laat hogere lonen toe
België is vandaag nog altijd een kampioen op vlak van productiviteit, maar dreigt zijn koppositie te verliezen. De groei van onze productiviteit vermindert namelijk sterker dan in andere landen. Slechts 7 van de 36 OESO-landen kenden in de periode van 2007 tot 2017 een lagere productiviteitsgroei dan België. Een hogere productiviteit laat hogere lonen toe, zonder dat de competitiviteit van bedrijven daaronder lijdt. Daarom besteld voormalig minister van werk Kris Peeters in 2018 een studie over productiviteit bij de OESO.
Peeters richtte ook de Nationale Productiviteitsraad op, die in mei voor het eerst samenkwam.Voor alle duidelijkheid betekent een hogere productiviteit niet dat mensen harder moeten gaan werken. Werknemers kunnen maar productief zijn als het werken ook werkbaar is. Een hogere productiviteit is een kwestie van werken aan meer innovatie, investeringen, levenslang leren en ondernemerschap.Wouter Beke: “De studie onderstreept ook de verdienste van ons centraal overlegsysteem. Ze concludeert dat het Belgische centrale loonoverlegsysteem erin geslaagd is de competitiviteit te vrijwaren.”
De OESO-studie stelt vast dat de trage productiviteitsgroei zich niet in alle bedrijven en sectoren situeert, maar vooral een probleem is van de dienstensector. Het gaat dan bijvoorbeeld om de horeca, administratieve dienstverlening, gezondheidsdiensten of IT-diensten. Daarentegen ligt de productiviteitsgroei in de industrie nog steeds hoger dan het OESO-gemiddelde. Bovendien bestaan er aanzienlijke verschillen in productiviteit binnen sectoren en neemt de kloof tussen de beste en slechtste presteerders toe.
Dat laatste ligt vooral aan de lage productiviteitsgroei van de slechtste performers. Verschillende factoren spelen mee bij de lage productiviteitsgroei: naweeën van de crisis in de vorm van lage investeringen, de beperkte groei van de wereldhandel, te weinig nieuwe bedrijven, een te beperkte verspreiding van nieuwe technologie, de overgang naar diensteneconomie en de vergrijzing. Ook de gesegmenteerde Belgische arbeidsmarkt en de lage omzetting van investeringen in onderzoek en ontwikkeling naar productiviteitsgroei, spelen mee.
De OESO schuift bij zijn aanbevelingen zeven acties naar voor:
1. De concurrentie in de dienstensector versterken: minder regulering en een sterkere rol voor de mededingingsautoriteit
2. De effectiviteit van de overheidssteun voor onderzoek en ontwikkeling (O&O) verbeteren: focus verschuiven naar bedrijven en maatregelen die het meest bijkomende O&O met zich brengen.
3. Verstrekken van risicokapitaal versterken en de kosten voor het nemen van risico’s verminderen, bv door versoepeling insolventieregels
4. Jobmobiliteit van werknemers verhogen van bedrijven in moeilijkheden naar bedrijven en sectoren met meer groeipotentieel
5. Cultuur van levenslang leren ondersteunen
6. Grotere vrijheid voor bedrijven om lonen te bepalen, met mogelijkheid af te wijken van collectieve regelingen en minder gewicht van anciënniteit
7. Publieke investeringen in transport, digitalisering en universiteiten versterken, belastingnadelen voor verhuizen en van job veranderen verminderen
“We gaan de studie en de aanbevelingen grondig bekijken en zullen ze ook bezorgen aan de onderhandelaars. Het is niet met enkele simpele pennentrekken, maar met een weldoordacht beleid, dat we onze productiviteit terug op het juiste spoor krijgen. Hoewel onze loonvorming leidt tot lage werkloosheid en hoge inkomensgelijkheid, zijn er beperkte aanpassingen mogelijk die de productiviteit nog verder kunnen versterken. De sociale partners kunnen dit onderdeel van de studie gebruiken om tot een hogere productiviteit en meer koopkracht te komen. Een hogere productiviteit moet immers hand in hand gaan met een verdere jobcreatie en met een degelijke bescherming van werknemers”, besluit Wouter Beke.