Het terugdringen van armoede vraagt engagement en politieke moed.
17-10-2013
Vandaag, 17 oktober, is het de Werelddag van verzet tegen armoede. 17 oktober moet ons er blijvend aan herinneren dat armoede niet alleen een probleem is van de derde wereld, maar ook van onze “welvaartstaat”.
Ondanks het feit dat de sociale grondrechten in de Belgische Grondwet (art. 23 en 24, §3) verankerd zijn en ondanks de ratificatie van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, slagen we er vandaag niet in om de armoede in eigen land verder in te dijken.
Nochtans ontbreekt het niet aan politieke erkenning van het probleem. Zowel op federaal als op Vlaams niveau wordt de strijd tegen armoede aangebonden.
Toch is er nog steeds een nijpend armoedeprobleem in ons land. De cijfers liegen er niet om. Volgens de meest recente onderzoeken leeft 15,3% van de Belgische bevolking, of ruim anderhalf miljoen mensen, van een inkomen dat onder de armoederisicogrens ligt.
De cijfers worden er bovendien niet beter op wanneer we de situatie voor enkele risicogroepen bekijken. Zo groeit 18,7% van de kinderen in ons land op in armoede. De cijfers lopen nog verder op bij ouderen (20,2%), laaggeschoolden (25,4%), niet-Europese migranten (37%), werklozen (37,8%) en alleenstaande ouders (38,5%).
Het probleem van de armoede in ons land is echter niet uitsluitend een kwestie van financiële en materiële tekorten bij afzonderlijke personen. Het is een structureel en multidimensionaal probleem, waarvoor structurele oplossingen moeten worden gevonden. Hier zijn we tot op heden nog niet in geslaagd.
Dit mag geen reden zijn om fatalistisch te worden, noch wens ik een David en Goliath confrontatie. Het moet net een extra motivatie zijn om samen te blijven ijveren naar een performanter en doelgerichter beleid.
Daarom heb ik dan ook een wetsvoorstel ingediend tot instelling van een kader voor het federale armoedebestrijdingsbeleid, dat gevolg wil geven aan het engagement in het federaal regeerakkoord “om de wettelijke bepalingen voor de strijd tegen armoede te versterken…”(p.156). Dit was tevens één van de aanbevelingen uit mijn resolutie betreffende armoedebestrijding (5-254/7) die met een ruime meerderheid in de Senaat werd goedgekeurd. Met het wetsvoorstel wordt het federaal armoedebestrijdingsbeleid wettelijk verankerd, naar analogie met het Vlaams decreet van 21 maart 2003 betreffende de armoedebestrijding.
Theoretisch zit alles goed in elkaar. Maar laten we nu eens daadwerkelijk effectief en efficiënt gebruik maken van de verschillende bestaande hefbomen, zoals de automatische toekenning van sociale grondrechten. Deze moet dringend haar uitrol krijgen. Het niet toepassen van de automatische toekenning van de sociale (grond)rechten zou immers een miskennen zijn van onaantastbare rechten voor delen van de bevolking. Al te vaak zorgen schaamte, administratieve drempels of een gebrek aan informatie ervoor dat hulpbehoevenden geen toegang hebben tot de middelen die net voorzien zijn om hen te helpen. Kortom, “geef wat van de keizer is aan de keizer, en geef aan de armen wat de armen toekomt: de automatische toekenning van rechten”.
Bovendien moeten deze sociale grondrechten uitgebreid worden. Zo diende ik tevens een voorstel van verklaring tot herziening van artikel 23 van de Grondwet in, om het recht op een menswaardig leven uit te breiden met het recht op een toereikende hoeveelheid energie en water.
Hoewel er op het vlak van armoedebestrijding een grote verantwoordelijkheid ligt bij ons, politici, mogen we zeker niet vergeten wat we zelf, als individu, eveneens kunnen bijdragen aan de oplossing van dit belangrijk probleem.
Zeker in een periode van economische crisis dreigen mensen in armoede naast de gebruikelijke moeilijkheden ook nog eens het slachtoffer te worden van een dalende inter-persoonlijke solidariteit. Het blijft bijgevolg uitermate belangrijk om in deze moeilijke tijden het belang van de solidariteit tussen mensen te beklemtonen. De Werelddag van verzet tegen armoede beoogt een appél te doen aan ons allen om als samenleving bijzondere aandacht te schenken aan het penibele lot van de minstbedeelden in onze samenleving. De solidariteit met onze medemens - en in het bijzonder de zorg voor de zwaksten in onze samenleving - moet het hele jaar door een prioriteit zijn, voor elk van ons. We mogen ons in geen geval ontslaan van de plicht om in onze eigen omgeving hulp en steun te bieden aan zij die het nodig hebben. Het is een en-en-verhaal. Structurele maatregelen kunnen ons niet ontslaan van persoonlijke solidariteit. Individuele barmhartigheid mag de samenleving niet ontslaan om structurele maatregelen te nemen.
De wijze waarop wij naar mensen in armoede kijken, de wijze waarop wij met mensen in armoede omgaan, is bepalend voor de manier waarop wij armoede (willen) aanpakken. Onze kijk op armoede moet er één zijn op basis van waardigheid en gelijkwaardigheid, en niet op basis van onze vooroordelen en vooringenomenheid. De waardigheid van de mens zou immers de ultieme toetssteen moeten zijn van het politiek en maatschappelijk handelen van elk van ons, van elke welmenende burger.
Dit vraagt van ons allen maatschappelijk engagement en politieke moed. We mogen niet tevreden zijn met een welvaartstaat die 85 procent van zijn bevolking omarmt. Goed is in deze niet goed genoeg.