Geen werkplekleren zonder werkplek
03-10-2012
In februari 2012 hadden 30,2% van de DBSO-leerlingen een werkplek in het “normaal economisch circuit” (NEC), terwijl dat in 2006 nog voor 40,7% het geval was. Buiten het NEC kunnen de betrokken jongeren ook werkervaring opdoen als thuishelper of in een brugproject, maar alles samengeteld raken slechts 43,8% van de leerlingen uit het DBSO aan een werkplek, tegenover 50,9% in 2006. Er bestaan al ‘regionale overlegplatformen’ die de het aanbod aan werkplekken op die nood moeten afstemmen, maar uit de cijfers blijkt dat dat dus maar ten dele lukt.
In absolute cijfers is het deeltijds beroepsonderwijs met zijn 8250 leerlingen misschien een kleine groep, maar je mag dat probleem niet onder de mat vegen, vindt De Meyer. Zonder een werkplek is werkplekleren nu eenmaal niet mogelijk, en dan zien de leerlingen de zin van deze onderwijsvorm niet meer in, met alle risico’s op ongekwalificeerd schoolverlaten. Het is dan waarschijnlijk ook niet toevallig dat het DBSO de onderwijsvorm is met het grootste aandeel problematische spijbelaars. In het algemeen vormend onderwijs wordt slechts 0,1% van de leerlingen doorgegeven als “problematisch afwezig”, in het DBSO gaat het om 32,7%. In het “Actieplan spijbelen en andere vormen van grensoverschrijdend gedrag” van minister Smet worden echter geen maatregelen opgenomen die specifiek op DBSO gericht zijn, omdat het actieplan zich richt op “doelgroepen”, en niet op specifieke onderwijsvormen.
Het is een illusie te denken dat de uitrol van een onderwijshervorming het aantal werkplekken voor leerlingen deeltijds onderwijs plots zou doen stijgen en de problemen van schoolmoeheid en spijbelen zou doen verdwijnen in het deeltijds onderwijs. De minister moet dus niet wachten op maatschappelijke instemming voor een eventuele onderwijsvernieuwing om alvast dit probleem grondig aan te pakken, aldus Jos De Meyer.