BTW en de sportclubs
01-08-2012
In 2010 kwamen verschillende clubs aangesloten bij de voetbalfederatie KVV in aanvaring met de fiscus. Zij kregen facturen voor achterstallige BTW tot 45.000 euro, incl. boetes. De fiscus kan tot vijf jaar teruggaan, in de meeste gevallen beperkt de fiscus zich echter tot 3 jaar.
Nu de fiscus aangeeft nog meer te zullen focussen op vzw’s (vooral sportclubs), trekt het verenigingsleven aan de alarmbel. Tal van sportclubs of wandelclubs vrezen voor hun voortbestaan. Door een strikte interpretatie van de BTW-wetgeving worden tal van activiteiten immers BTW-plichtig gemaakt. De organisatie van sporttornooien en wandeltochten wordt daardoor financieel onhaalbaar. Ook op sponsor- en reclame-inkomsten zal BTW moeten betaald worden, en zelfs op gratis maaltijden voor de clubmedewerkers.
Het vrijwilligerswerk dat het Vlaamse (sport)verenigingsleven kenmerkt, komt hierdoor onder onhoudbare druk.
Daarom moet het plafond voor de vrijstelling van BTW-plicht voor vzw’s worden opgetrokken. Op dit moment ligt dat op 5580€. Het EU-gemiddelde van 25.000€ zou de norm moeten zijn.
Minister Vanackere moet hiertoe een aanvraag indienen bij zijn Europese collega’s ministers van Financiën. Tegelijkertijd kan de overheid de verenigingen dan via een grootscheepse informatiecampagne informeren over de correcte en uniforme toepassing van de BTW-regelgeving in gans Vlaanderen. De onduidelijkheid, niet in het minst bij de BTW-controleurs zelf, wordt daarmee opgeheven.
Kleine zelfstandigen en kleine of middelgrote ondernemingen (KMO) en vzw’s kunnen volgens artikel 56, § 2, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde (BTW) vrijstelling van BTW aanvragen zolang hun omzetcijfer op jaarbasis minder dan 5.580 euro bedraagt. De bedoelde regeling is bepaald bij artikel 56, §2 van het BTW-Wetboek en het koninklijk besluit nr. 19 van 29 december 1992 met betrekking tot de vrijstellingsregeling. Kleine ondernemingen waarvan het omzetcijfer 5.580 euro niet overschrijdt, kunnen aldus belastingvrijstelling genieten en dienen geen BTW aan te rekenen op de handelingen die ze verrichten. Daarentegen kunnen deze ondernemingen de belasting geheven op de goederen en diensten die ze gebruiken voor het verrichten van hun vrijgestelde handelingen niet in aftrek brengen.
In 2004 heeft de Commissie voorgesteld de lidstaten de mogelijkheid te geven de drempel van het jaarlijks omzetcijfer op te trekken zodanig dat de kleine ondernemingen tot een bedrag van 100.000 euro van de BTW zouden kunnen worden vrijgesteld. Dit voorstel, dat deel uitmaakte van een breder geheel, kreeg evenwel niet de steun van de lidstaten. Hoewel de tekst van het huidige artikel 285 van de richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 geen flexibiliteit toelaat inzake de drempelgrens van deze bijzondere regeling, behouden de lidstaten de mogelijkheid om een aanvraag tot afwijking op basis van artikel 395 van deze richtlijn in te dienen. Op grond van bedoeld artikel 395 kan de Raad op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen elke lidstaat machtigen bijzondere afwijkende maatregelen aan voornoemde richtlijn 2006/112/EG te treffen, teneinde de belastinginning te vereenvoudigen of bepaalde vormen van belastingfraude of -ontwijking te voorkomen. De maatregelen tot vereenvoudiging van de belastinginning mogen geen noemenswaardige invloed hebben op de totale belastingopbrengst van de lidstaat in het stadium van het eindverbruik. Derhalve moet de weerslag van de verhoging van de vrijstellingsdrempel zeker niet alleen worden beoordeeld in functie van de administratieve vereenvoudiging voor de betrokken ondernemingen, maar dient er eveneens rekening te worden gehouden met de budgettaire weerslag van dergelijke maatregel. Ingevolge de verplichte identificatie voor BTW-doeleinden vanaf 1 januari 2010 door middel van een identificatienummer dat de letters BE bevat van de personen die de vrijstellingsregeling genieten, is de administratie tenslotte in staat om laatstgenoemden op een aangepaste wijze op te volgen en te controleren terwijl ze toch worden vrijgesteld van een aantal administratieve verplichtingen die niet in evenredigheid zijn met hun omzetcijfer.
Sportclubs kunnen vrijgesteld worden van BTW-plicht als zij cumulatief aan deze 3 voorwaarden voldoen :
- De cafetaria is uitsluitend toegankelijk voor de personen die toegang hebben tot de vrijgestelde diensten, wat impliceert dat er geen directe toegang bestaat van buiten naar het cafetarialokaal en dat dit lokaal enkel toegankelijk is tijdens de openingsuren van de inrichting
- De exploitant geen andere belastbare werkzaamheden uitoefent en bovendien geen maaltijden verschaft andere dan lichte maaltijden
- De ontvangsten van de cafetaria geen concurrentieverstoring veroorzaken en dus betrekkelijk gering blijven in vergelijking met de gezamenlijke vrijgestelde ontvangsten.
Maar in de praktijk zijn veel sportclubs toch BTW-plichtig omdat de organisatie van sporttornooien en wandeltochten op regelmatige basis tot haar doelstelling behoort en dus niet beschouwd wordt als een occasionele activiteit. Concreet: een wandelclub die na de wekelijkse wandeling in een zaal een versnapering aanbiedt, moet voor die spijzen ook BTW afdragen. Ook op de sponsoringinkomsten van een sportclub is BTW verschuldigd want dit is een verkoop van diensten. In ruil voor de sponsoring maakt de club immers reclame.
België heeft het laagste grensbedrag voor deze vrijstellingsregeling voor BTW-verschuldigde inkomsten (5.580 euro per jaar). Maar ook inkomsten uit sponsoring en reclame zijn BTW-verschuldigde inkomsten. De meeste clubs (zelfs zonder kantine) komen daardoor uit boven het grensbedrag. De clubs vragen dan een BTW-nummer aan, maar als er onvoldoende omzet is dan kost dit meer dan het de club kan opleveren. Immers, de BTW-vrijstelling geldt niet voor investeringen in de infrastructuur (onderhoud of aanleg terreinen, plaatsen van doelen, schilderwerken van kleedkamers, enz. ). Voor de occasionele activiteiten ter spijzing van de clubkas geldt er wel een vrijstelling van BTW-plicht (vb. tombola, eetfestijn, enz), al leidt dit dan weer tot discussies bij jaarlijks terugkerende activiteiten of als men vaak dergelijke activiteiten organiseert. Een gratis maaltijd voor de medewerkers van de club is daarentegen dan weer wel onderhevig aan BTW.
De BTW-reglementering is dus vrij ingewikkeld en het naleven van de BTW-wetgeving bezorgt de verenigingen en clubs heel wat administratieve last :
- aanvragen van een BTW-nummer
- BTW-boekhouding voeren
- Maandelijkse of driemaandelijkse aangifte en betalen van voorschotten
- Jaarlijkse BTW-listing opmaken
- Ondanks de goede begeleiding van de sportclubs door het Dynamo-project van de Vlaamse Sportfederatie merken we toch dat dergelijke administratieve belasting[1] heel wat vrijwilligers afschrikt en het niet makkelijk is om nieuwe bestuursleden aan te trekken.[2]
De BTW-inspectie voert de laatste jaren een grondige controle uit in de vzw’s, vooral in de sportsector. Heel wat clubs kregen al een hoge boete omdat de fiscus tot 3 jaar terugvordert. Bestuurders van die clubs kunnen in principe aangesproken worden door de fiscus want zij zijn als bestuurder persoonlijk aansprakelijk voor dergelijke fraude. Indien de clubs of vzw niet zelf de boetes kan betalen dan worden ze verhaald op de bestuurders.
Het belang van de strijd tegen de fiscale fraude[3] is uitermate belangrijk, maar of BTW-controle bij kleine vzw’s daartoe de te volgen weg is? Hoeveel kost een dergelijke arbeidsintensieve aanpak? En wat levert het de fiscus op? Het sop zal de kool niet waard zijn. De fiscus kan hogere opbrengsten genereren door grote bedrijven te controleren en de echte fraudedossiers aan te pakken.
[1] Naast de BTW-wetgeving moeten verenigingen immers ook in orde zijn met de wetgeving inzake vzw’s, vrijwilligersstatuut, billijke vergoeding en auteursrechten, VLAREM, legionellabestrijding, enz. En vanaf 2013 zouden vzw’s dan ook nog de wetgeving op de openbare aanbestedingen moeten naleven ….
[2] Jeroen Scheerder beschikt niet over cijfers die aantonen dat bestuursleden zouden afhaken omwille van de administratieve belasting, want hier is nog geen onderzoek naar gedaan.
[3] Argumentatie van de fiscus om ook vzw/verenigingen aan nauwere controles te onderwerpen zou gefundeerd zijn in opmerkingen vanwege de raad van state: door verenigingen niet of veel minder (streng) te controleren, wordt het gelijkheidsbeginsel geschonden aangezien anderen wel meer (en strenger) gecontroleerd worden: iedereen moet de regels naleven en als daarop gecontroleerd wordt, moet ook iedereen onderworpen worden aan een controle – het verenigingsleven mag in die zin geen vrijgeleide krijgen… Wat nu gebeurt zou eerder een inhaalbeweging zijn en niet zomaar het in het vizier nemen van (bepaalde soorten) verenigingen.
Oplossingen:
Verhoging van het vrijstellingsbarema is mogelijk mits goedkeuring van de Europese ministers van Financiën maar aangezien België het laagste bedrag heeft, moet het mogelijk zijn om dit te verhogen tot het EU-gemiddelde, nl. 25.000 euro. Duitsland heeft het bedrag op 17.500 euro vastgelegd, in het Verenigd Koninkrijk is dat 64.000 pond, in Ierland 70.000 euro, in Frankrijk 76.300 euro. [1]
De optrekking van het grensbedrag zou ook een goede gelegenheid zijn om een grootscheepse informatiecampagne op te zetten naar alle vzw’s, niet enkel in de sportsector. Immers, verschillende interpretaties zorgen nu voor heel wat rechtsonzekerheid. Er is nood aan duidelijkheid, zowel voor organisatoren als voor de BTW-controleurs. Duidelijke richtlijnen vanuit de BTW-administratie zouden hieraan kunnen verhelpen.
[1] Cijfers uit het Actieplan Sport voor Allen van minister Muyters