Als kinderen koopwaar dreigen te worden
26-05-2015
De voorbije jaren is het aantal interlandelijke adopties stelselmatig gedaald. In 2012 werden in Vlaanderen 122 kinderen vanuit het buitenland geadopteerd. In 2013 ging het om 73 kinderen, en in 2014 vonden nog maar 61 buitenlandse kinderen een thuis in Vlaanderen. Deze evolutie hoeft niet te verwonderen. In het Haags Verdrag van 29 mei 1993 huldigen alle onderschrijvende staten immers het subsidiariteitsprincipe: adoptie in het buitenland kan enkel worden overwogen als er geen andere en minder ingrijpende oplossingen mogelijk zijn, zoals bijvoorbeeld hulp aan de geboorte-ouders, adoptie door familieleden of adoptie door adoptieouders in het land van herkomst. Inspanningen in de herkomstlanden zijn dan ook de eerste opdracht. Dat de internationale gemeenschap hierin een taak heeft, onder meer in het kader van ontwikkelingssamenwerking, hoeft geen betoog.
Betekent dit dan dat er geen plaats meer zou zijn voor interlandelijke adoptie? Neen, want ondanks het Verdrag van Den Haag, ondanks meer inspanningen in de herkomstlanden, kan er daar voor veel kinderen in nood geen goede hulp en gezinsopvang georganiseerd worden, en dus blijft interlandelijke adoptie noodzakelijk. Wie er de Unicefcijfers over kinderen die opgroeien als wees op naslaat, weet genoeg. Interlandelijke adoptie kan hen een thuis opleveren waar ze kunnen opgroeien in de warmte van een gezin. Die thuis wordt hen met veel engagement geboden door adoptieouders met een sterke kinderwens of een grote maatschappelijke betrokkenheid.
Om het zoeken van een gezin voor een kind (en niet omgekeerd) ook interlandelijk op de best mogelijke manier te laten verlopen, zijn waterdichte procedures nodig die elk risico op misbruik uitsluiten. Uit de dossiers rond gedwongen adopties en historisch misbruik hebben we immers geleerd dat we niet voorzichtig genoeg kunnen zijn als het om kinderen gaat. Het expertenpanel dat minister Vandeurzen einde 2014 aanstelde met betrekking tot de gedwongen adopties, formuleerde zeer duidelijke aanbevelingen. Een aantal daarvan hebben betrekking op binnenlandse adoptie. Over interlandelijke adoptie doet het panel echter geen voorstellen. Nochtans is ook hier nood aan een vernieuwd ethisch kader. De risico’s zijn er mijns inziens nog groter dan bij binnenlandse adoptie.
Zo blijft het een uitdaging voor de adoptiediensten om zekerheid te krijgen dat de kinderen waarvoor zij een familie zoeken daar ook echt nood aan hebben. Om de goede relaties met bijvoorbeeld weeshuizen in stand te houden en voor de afhandeling van de dossiers in de herkomstlanden, werken de adoptiediensten met contactpersonen. Het spreekt voor zich dat de betrouwbaarheid van deze mensen essentieel is om de hogergenoemde risico’s uit te sluiten. Een aantal veiligheidsmechanismen kunnen die betrouwbaarheid al veel meer waarborgen. Want hoewel ook in het buitenland heel veel mensen en organisaties dagelijks vanuit een enorm maatschappelijk engagement in de weer zijn voor het welzijn van kinderen in nood, mogen we niet blind zijn. Wanneer een financieel voordeel te verwachten valt, kunnen zich ook mensen aandienen met minder bonafide bedoelingen en kinderen aanbrengen uit puur winstbejag. Zo zou een verbod op het betalen van de contactpersonen per aangebracht dossier elke drang om zoveel mogelijk kinderen ‘aan te leveren’ wegnemen.
Ook een continue en steekproefsgewijze controle van de adoptiekanalen door de overheid kan meer zekerheid bieden en risico's uitsluiten. Het is immers niet omdat een kanaal vandaag volledig in orde is, dat dit ook in de toekomst zo blijft. Gewenning en berusting zijn slechte raadgevers.
En dan is er nog de zogenaamde projectsteun. Kandidaat-adoptieouders die begeleid worden door een interlandelijke adoptiedienst en die het geluk hebben een kindje te kunnen adopteren, betalen daarvoor een bedrag als tegemoetkoming in de werkingskosten van de adoptiedienst. Het Verdrag van Den Haag bepaalt in dat opzicht heel expliciet in artikels 8 en 32 dat ‘niemand ongerechtvaardigd financieel of ander voordeel mag trekken uit enig optreden in verband met een interlandelijke adoptie.’
Dit sluit niet uit dat zogenaamde kosten voor projectsteun worden aangerekend. In heel wat herkomstlanden is de betaling van deze projectsteun inherent aan de adoptie. Zonder projectsteun geen adoptie, zo eenvoudig is het. In een aantal gevallen gaat het om een vast bedrag, te betalen aan de autoriteiten. In andere landen gaat het eerder om een bijdrage, te betalen aan de projecten die door de betrokken instelling of dienst waarmee men in het herkomstland samenwerkt, worden opgezet. Het betalen van deze projectsteun moet, conform het Verdrag van Den Haag, alleszins worden losgekoppeld van het verkrijgen van een kind. Evident. Los daarvan is zekerheid nodig dat de projectsteun ook effectief gebruikt wordt ten bate van kinderen. Hoewel elke samenwerking met een herkomstland door het Vlaams Centrum voor Adoptie onder meer getoetst wordt op financiële transparantie, blijft het toch moeilijk een sluitend bewijs te bekomen dat deze – vaak aanzienlijke – bijdragen daadwerkelijk worden aangewend voor de doelen waarvoor ze bestemd zijn.
Daarom deze oproep aan de overheid, Vlaams en federaal. Richt een fonds op, waarin de projectsteun van adoptanten wordt verzameld. Mits (mede)beheer vanuit de overheid kunnen er meer garanties worden ingebouwd over de besteding. Bijkomend voordeel voor de adoptanten is dat de betaalde bedragen – net zoals andere ontwikkelingssteun – fiscaal in rekening kan worden gebracht. Dit vraagt betrokkenheid van de departementen Ontwikkelingssamenwerking en Buitenlandse Zaken, en is in internationale context mogelijk geen evidentie. Maar in het belang van alle kinderen, waar ook ter wereld, mag geen inspanning te veel zijn.
Tot slot baart het opbod dat momenteel bestaat met betrekking tot de projectsteun me zorgen. Gevraagde bedragen variëren in de tijd, en adoptiediensten krijgen vragen naar meer steun, omdat er vanuit andere landen meer wordt betaald. Of: wie het meeste betaalt, krijgt onze kinderen. Hoe ver zijn we dan nog verwijderd van commercialisering? Dat staten tegenover elkaar worden uitgespeeld, moet een halt toegeroepen worden. Internationaal overleg dringt zich op.
Adoptie moeten we met de grootst mogelijk omzichtigheid en rechtswaarborgen benaderen, precies omdat het over kinderen gaat. Dossiers als historisch misbruik en gedwongen adopties moeten ons ertoe aanzetten ook vandaag kritische kanttekeningen te maken bij thema’s waarin kinderen betrokken zijn. Vlaanderen lijkt misschien onooglijk in dit internationaal complexe dossier. Maar ik wil alvast niet degene zijn die morgen vaststelt dat kinderen opnieuw het slachtoffer zijn omdat we problemen niet wilden zien. Iemand moet het voortouw nemen. Laat dat – gezien de beladenheid van de geschiedenis – Vlaanderen zijn.
Katrien Schryvers
Vlaams Parlementslid
Voorzitter adoptiedienst Ray of Hope